Ik ga dood, dacht ze. Er begonnen zich een verscheidenheid aan herinneringen door haar hoofd te flitsten en ze realiseerde zich hoe het woord 'dood' verschillende betekenissen had. Het bracht haar terug naar een warme zomeravond op de veranda, waar ze ver onderuitgezakt in een stoel in haar biologieboek las hoe de dood een natuurlijk proces was, waarbij het lichaam van een organisme dat niet meer zou functioneren langzamerhand werd teruggegeven aan de aarde. Ze hoorde de stem van de oude pastoor in de verte in haar hoofd klinken:
"stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren".
Hij had het nadrukkelijk genoemd in een strenge preek die natuurlijk over het sterven ging. Toch had hij ook genoemd hoe de ziel van de mens voort zou leven, als men zich maar zou bekeren. Bij het horen van al die woorden had zij toen gedacht dat het pas belangrijk zou worden naarmate men ouder werd, maar daar lag zij nu zelf, hulpeloos voelend hoe haar lichaam zich tegen haar begon te keren door haar lichaamswarmte, dat op het moment erg cruciaal voor haar leven was, aan de ijskoude grond af te staan. Ze wist dat het bloed, dat langs haar gezicht stroomde, zich in enkele ogenblikken binnen de dunne laag sneeuw zou gaan dringen, ze wist dat ze straks onderkoeld zou raken en haar bewustzijn zou verliezen en ze wist al helemaal dat ze zou gaan sterven. Toch was er nergens een spoor van angst te vinden. Haar besef had haar gevoelens onbewust vertelt dat de dood op dit moment onvermijdelijk zou zijn en dat ze zich er op voor moest bereiden. Ze ademde met moeite de koude lucht in en ze begon na te denken over het feit dat de dood hoe dan ook onvermijdelijk was. Het zou niet uitmaken hoe iemand aan zijn einde zou komen, of het nou met een snelle klap was, die met een schokgolf in een fractie van een seconde iemands hele systeem zou uitschakelen, of dat het een langzame procedure was, waarbij het lichaam geleidelijk zichzelf uit begon te schakelen, het zou uiteindelijk ieder zijn lot worden.
Het leven had tenslotte de dood gecreëerd.
In de verte hoorde ze hoe de wind tussen de bomen door huilde, waardoor het leek alsof de natuur al vroegtijdig om haar begon te rouwen. Zij waren immers getuigen van wat er niet lang geleden hier voorgevallen was en wisten wat de oorzaak was dat zij hier nu ten dode opgeschreven lag. Hoe raar is het, dat er twee levens nodig zijn om minstens één ander leven te creëren, maar dat er maar één bestaan nodig zou moeten zijn om tientallen levens te kunnen ontnemen, bedacht ze zich. Ze merkte hoe ze steeds moeilijker begon te ademen en hoe de pijn zich steeds verder in haar lichaam verspreidde. Ze probeerde nog om aan haar eigen leven terug te denken, maar het enige wat nu nog in haar hoofd voorbij flitste, was haar momentele bestemming.
Dat was de dood.
Natuurlijk waren er nog zo veel dingen die ze had willen bereiken, had willen rechtzetten en die ze had willen doen, maar het deed er niet meer toe als men aan het sterven was. Op dit moment moest ze er zich bij neerleggen dat het gebeurd met haar was en dat ze verloren had. Het ergste was nog dat ze er wel mee kon leven dat ze aan het dood gaan was. Ze moest wel.
Voordat ze haar ogen liet dichtvallen, zag ze hoe de zon langzaam opkwam. Een nieuwe dag was aan het aanbreken. De vroeg doorbrekende zonnestralen baanden hun weg door de koele lucht en lieten zich op haar gezicht vallen. Ze ontving het eerste licht van de nieuwe dag en tegelijkertijd het laatste licht van haar leven.
En ze bleef beseffen totdat ze niet meer besefte.