Het verhaal bij het vuur

2 0 0
                                    

Kom eens dichterbij jongens, opa bijt niet. Nee Jordan, je mag niet op je kamer gaan spelen. Ik zie jullie niet vaak de laatste tijd, dus ik zal jullie deze komende dagen een verhaal vertellen, zoals alle grootvaders dat horen te doen. Terry, stook jij het vuur nog even op? Goed zo jongen. Een sterk haardvuur is belangrijk bij een goed verhaal. Dat is ook hoe dit verhaal begint, bij een vuur. Het vuur waar ik bij stond, jaren geleden, was niet binnen, in een knus landhuis, maar op straat. Daar stond ik, ongeveer zeven jaar oud naar mijn eigen schatting. Tijdens de eerste jaren van mijn leven was er niemand om mijn leeftijd bij te houden. Nee Leo, ik had inderdaad geen verjaardagen. Laat opa nu even vertellen zonder onderbrekingen, oké? Goed, ik stond dus op straat bij het vuur. Ik was omringd door andere kinderen van mijn leeftijd. De vuurkolk was onze enige bron van warmte in de koude nacht. Het was het begin van de herfst, maar het was koud voor de tijd van het jaar. Het zou niet lang meer duren voordat we geen voedsel meer van het platteland konden stelen. Er waren altijd wel een paar soepkeukens open tijdens de winter, maar de meeste van hen waren valstrikken om weeskinderen van de straat op te pakken. De paar keukens die daadwerkelijk mensen wouden helpen waren onderbemand, slecht gefinancierd en erg zeldzaam. Jonas, de jongen naast me, had de dag daarvoor een krat met appels gestolen, dus voedsel zou de komende dagen geen probleem worden. Jonas en ik deelden altijd ons eten en andere voorraden. In je eentje red je het niet op straat. Ik staarde ondertussen al zo lang in de vlammen dat mijn ogen pijn begonnen te doen.Om ze even te laten rusten keek ik omhoog naar de sterrenhemel. De hemel was bijzonder helder, misschien een voorbode van wat me te wachten stond. Het moest ondertussen rond middernacht zijn geweest. Ik voelde een scherpe por in mijn zij en dook gelijk ineen, klaar om mezelf te verdedigen. Zulke reflexen krijg je op de straat. Tenminste, je krijgt ze of je overleeft het niet lang. Terwijl ik opkeek om mijn aanvaller zijn ogen uit te steken werden mijn handen stevig vastgegrepen. Het blauwe uniform voor me verried wie onze groep belaagde: de stadswacht. Ze probeerden wel vaker de straten leeg te vegen, maar we kenden hun tactieken ondertussen vrij goed. Dit garandeerde echter niet onze vrijheid. De stadswachter draaide ruw mijn arm op mijn rug en begon me richting het einde van de steeg te duwen. Om me heen vochten de andere jongens fel terug, sommigen met hun blote vuisten, anderen met messen en stokken. De slimmeren onder hen waren al weggerend bij het eerste teken van onraad. Hoe had ik zo stom kunnen zijn? Straatkinderen werden door de wachters naar de kerk gebracht en vanaf daar werden ze uitgezonden naar boerderijen om daar als goede christelijke boeren opgevoed te worden. Slaven dus.
Ik probeerde mijn arm uit de greep van de wachter te bevrijden, maar de handen van de man waren net ijzeren boeien. Plotseling verslapte de greep op mijn pols alsnog en zag ik de man naast me neervallen, kermend van de pijn. Even later zag ik een mes uit zijn dijbeen steken. Een jongen pakte me bij mijn mouw en sleepte me de straat uit. Jonas. Zodra we de steeg uit waren zag ik een wagen van de gemeente staan, klaar om ons af te voeren. Niet als het aan ons lag. We renden zo hard als we konden op onze magere benen richting onze schuilplaats, een verlaten zolder in het leegstaande industrieterrein van de stad. Het zou op dit tempo nog een half uur duren voordat we er waren. Achter ons hoorden we het geschreeuw van de wachters en straatkinderen die vochten voor hun vrijheid. We hadden geen tijd om ons om hen te bekommeren. Op de straat hielpen we elkaar, maar niet als de strijd onwinbaar was.
Jonas wist een snellere route die ons langs het marktplein voerde. Overdag was dit een ideale plek om zakken te rollen, maar 's nachts was het een plek vol dronkenlappen, dieven en de mensen die allebei waren. Dieven hebben een heel andere code dan gewone straatbewoners. Wij hadden een eergevoel, zij dachten enkel aan hoe ze zichzelf konden helpen.
Deze route was een nodig risico. We wisten niet of de stadswachters ons volgden en omkijken was geen optie. Een enkele uitstekende steen kon het einde betekenen, vooral in het donker. Buiten adem kwamen we aan bij het verlaten gebouw. Met een verborgen trap klommen we naar de zolder om daar te wachten tot we zeker wisten dat wel veilig waren. Na wat als uren voelde gewacht te hebben besloten we dat het veilig was om een kaars aan te steken. Geld voor kaarsen hadden we niet, maar vis vijf stompjes uit het afval van een herberg en je hebt genoeg was voor een gehele kaars. Het licht verdreef het duister van de zolder en onthulde onze schuilplaats. Hier bewaarden we alles wat we bezaten. Alles was in ons geval overigens niet veel. We hadden elk een oude deken, een paar prulletjes en verstopt onder een losse plank een paar muntjes, de resten van onze laatste middag zakkenrollen. Ook dit was een levensreddende vaardigheid op de straat. Als straatkind leerde je zakkenrollen en als je een meisje was leerde je... andere dingen. Jonas en ik zagen ze af en toe lopen, verkleed in felgekleurde jurkjes en met neppe blosjes op hun wangen. In het begin vond ik het bizar dat ze zo weinig respect voor zichzelf hadden. Dat gevoel verdween na mijn eerste winter op de straat. Als je genoeg honger hebt doe je alles. Alles. Toen Jonas en ik net te oud waren geworden om in het weeshuis te wonen was er nog iemand deel van onze groep, Anna. Tijdens onze eerste onervaren maanden in de buitenwereld had zij ons veilig langs alle gevaren geloosd. Ik sta tot op de dag van vandaag versteld van het feit dat een meisje van vijf zich op die manier ontfermde over twee jongetjes van haar eigen leeftijd en zonder zelf ervaring te hebben, onze levens redde. Tijdens die eerste winter verdween ze. Jonas en ik zochten wekenlang naar onze grote zus, want dat was ze voor ons, maar niemand had haar gezien. Uiteindelijk vonden we haar. Het was bijna oudejaarsavond. Jonas was net afgerost door een stel huizelingen. Dat is hoe we mensen noemden die niet op straat woonden. Hij leunde op mijn schouder, zijn lip gebarsten en bloedend aan zijn arm toen we een onbekend steegje inliepen. Plotseling kreunde Jonas en hij wees naar een meisje verderop in de steeg. Ik herkende haar eerst niet. Toen ik dat wel deed, liet ik Jonas bijna vallen. Daar, tussen een groep meiden van ongeveer dertien stond ze. Onze Anna. Opgemaakt met goedkope make-up, gekleed in een felgeel jurkje stond ze naar voorbijgangers te zwaaien. We liepen haar voorbij zonder een woord te zeggen. Ik keek vluchtig opzij, terwijl we naast haar stonden. Ze keek niet terug. Die dagen leerde ze ons een laatste les. Op de straat help je elkaar, maar je neemt elke kans om van de straat af te komen. Waarschijnlijk had ze nu een bed om op te slapen en genoeg te eten. De klanten hielden niet van zichtbare ribben. We namen het haar niet kwalijk. We vroegen ons alleen af of de prijs die ze had betaald het waard was.

Jonas pakte en appel voor zichzelf en gooide er ook een mijn kant op. Morgen zouden we naar de haven gaan om te helpen met het afladen van de schepen. De vissers betaalden slecht, maar het was beter dan niks en af en toe kreeg je een vis mee. Vooral oude Caleb stopte ons wel eens wat extra toe. Hij was een oude matroos met een volle baard en maar acht vingers. Hij maakte altijd grapjes over hoe hij door dit gebrek de ultieme zeemansknoop kon leggen en wij knikten altijd braaf, hopend op iets te eten. We hoopten dat hij er morgen ook zou zijn. De droom van de meeste straatjongens was om ooit mee te kunnen met de vissers en handelsschepen, om zo de armoede te ontsnappen. Weinigen haalden die leeftijd, maar dat weerhield ons er niet van om te hopen op de dag dat we oud genoeg waren. Maar eerst kwam morgen en morgen zouden we moeten werken, bedelen en stelen.

Zoekend naar haar naamWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu