Hoofdstuk 6: Jaloers

13 5 1
                                    

Onderweg naar huis dacht ik aan Younes. Al wat ik mijn gedachten kon vinden, was zijn zijn gezicht... Zijn strakke kaaklijn... Zijn lippen... Mijn gedachten werden onderbroken door een geluid wat ik niet thuis kon brengen. Het leek op beest. Een beest dat pijnlijk werd afgeslacht. Ik wou op het geluid af gaan, maar iets zei me dat ik het beter niet deed. Zou ik het doen? Zou ik erheen gaan? Zou ik het willen weten? Allemaal vragen waarop ik maar op 1 manier een antwoord op kreeg. Onderzoeken wat er gaande was.
Dus liep ik in plaats van richting huis, richting het bos. Wat was dat toch? Het deed pijn aan mijn oren... Toen zag ik het... Een groot beest, met groen-bruine ogen... Die van Simon... 'Simon? Ben jij dat?' vroeg ik zo voorzichtig mogelijk. Ik liet merken dat ik geen vijand was. Weer een hoge toon die hij liet ontsnappen uit zijn keel. Simon, ik ben het, Maud... Ik kan je helpen.... Hij keek me aan alsof ik een onbekende was. 'Simon toe nou...'
Ik zag een klauw, maar was te laat opzij gedoken en ving de klap verkeerd op. Alles werd zwart....

~~~~~~Later die dag~~~~~~~

Ik werd wakker met hoofdpijn. Er zat iemand aan het uiteinde van mijn bed. Snel schoof ik helemaal achteruit. Met een ruk draaide hij zich om. 'Y.. Younes? Wat doe je hier?' Dat was het eerste dat ik uitbracht. 'Ik wou bij je blijven tot je ontwaakte. Hoe is het met je hoofd? Je hebt een flinke klap gehad...' ratelde hij. Ik voelde aan mijn hoofd. Voorzichtig tastte ik het af met 2 handen aan weerszijden van mijn hoofd. Ik voelde verband, vocht. Bloed. Mijn bloed. 'Ja meissie, je hebt nogal lopen bloeden hoor', zei mijn vader die de kamer binnen kwam wandelen. 'Gaat het al met mijn prinsesje?' Ik knikte voorzichtig. 'Wil jij iets drinken halen? Ik heb een droge keel... En vraag Simon of hij even wilt komen. Alstublieft?' Ik schonk mijn mooiste lach. 'Doe ik, lieverd.' Daarna liep hij weg en kwam Younes dichterbij. Hij pakte mijn hand vast. Met de andere mijn gezicht. 'Ik ben blij dat je nog leeft.'

'Hoelang was ik buiten westen?' Het was eruit voor ik het wist. Hij schudde zijn hoofd. 'Weet ik niet. Maar hij misschien wel', zei hij mmet een knikje naar achter. Daar stond hij. Simon. Zijn altijd goed liggende haar was verwilderd en stak alle kanten op. Zijn ogen stonden afwezig. Rustig liep hij op me af, met een vaag lachje om zijn lippen. Younes maakte geen plaats. 'Younes, mag ik even bij mijn vriendin zijn?'

'Waarom? Om haar dan weer te slaan? Om haar weer 2 weken in een coma te laten liggen?! Denk het niet, vriendschap...' Hij bleef stug zitten, mijn hand vasthoudend. 'Younes, toe nou', zei ik. Hij keek me recht aan. 'Ik heb geen dag van je zij geweken.... Dat doe ik nu ook niet.' Hij kuste mijn hand. Simon keek naar Younes. Ik keek naar Simon. Hij had een jaloerse blik in zijn ogen. 'Simon, nee. Doe het niet. Younes, bukken!' Snel dook hij naar beneden, zodat de klauw van Simon hem niet raakte. 'Rennen! Ga, Younes!'

'Ik laat je niet achter!' riep hij terug. Hij ging terug staan. Simon kwam op hem af. 'Simon! Hou op! Dit is niet wie jij bent!' Ik keek naar hem, huilde... Zijn gezicht was op Younes gericht. 'Simon!' Ik hoorde mijn vader. Hij keek de kamer rond. 'Grijp hem! Nu!' Hij zocht mij. 'Pap, ik ben hier. Ik ben in orde.'

'Och, wat ik ben blij je ongedeerd te zien! Wat doet Younes hier?' Hij keek naar hem. Ik ook. 'Hij heeft me niet verlaten. Hij is bij me gebleven, en heeft me proberen te beschermen. Ik... Ik sta bij hem in het krijt.' Ik keek lachend naar hem. Simon was ondertussen gekalmeerd en gevangen. 'Waar moeten we hem zetten, Heer?' vroeg één van de bewakers. Hij knikte naar mij, ten teken dat ik dat mocht kiezen. 'Zet hem ergens waar hij dag en nacht wordt bewaakt, dubbele bewakers. Geïsoleerd en maak het niet té comfi. Ergens in de hoogste kerkers.' Dat zei ik. Met tranen in mijn ogen. Kijkend naar hem. 'Je stelt me teleur, Simon...' Younes stond inmiddels ook weer op zijn voeten. 'Breng hem weg', zei mijn vader. Hij kwam naar me toe en omhelsde me. Ik huilde en huilde. Younes wou vertrekken, maar vader hield hem tegen. 'Blijf bij haar. Leer haar alles wat je weet. Alsjeblieft. Ze zal het nodig hebben.' Hij keek me aan. Zijn ogen stonden verdrietig. 'Doe ik, Heer.' Younes maakte een buiging. 'Toe, noem me gewoon Paion. Oh, ik wil jou straks, na het eten even spreken.' Hij wees naar mij. 'Oké, is goed pap.' Toen liep hij weg en barstte ik weer in tranen uit. Younes was snel bij me. 'Ik... Ik...'

'Sshht, stil maar...' Dat was was wat hij zei. Ik viel in slaap in zijn armen. Maar dat duurde niet lang, want net toen ik weg begon te doezelen, werd ik geroepen. 'Ga maar. Ik ben bij je.' Dat stelde me gerust. Met een vermoeid gezicht ging ik aan tafel zitten. 'Is er iets, liefje?' Mams keek bezorgd. Ik schudde mijn hoofd en zei: 'Gewoon wat moe. Ik kruip vroeg in mijn bed vandaag.' Younes liep van de tafel weg, naar buiten. We begonnen te eten. Het was heerlijk, net als altijd. Heerlijke ovenschotel en ribbetjes. Lekker drinken, maar ik kon de smaak niet thuisbrengen. Een heleboel geuren, van de verschillende specerijen die in de keuken werden gebruikt. De keuken was niet veel verder. Waarschijnlijk daarom dat ik alles zo goed rook. Na afloop can het eten, riep mijn vader me bij zich. 'Lieverd, we moeten een aantal dingen bespreken.' Ik keek niet begrijpend. 'Jij heet niet echt Maud. Die werd daar gekozen om je niet uit te lachen. Dit valt zwaar. En Simon is een monster.' Ik moest bijna huilen. 'Hoe heet ik dan?' Niks... Geen respons... 'Pap?'

'Lieverd, kijk hier maar eens naar.'

My Story As ElfWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu