Hoofdstuk 1

24 2 2
                                    

Een halfjaar later

Het is vroeg. En met vroeg bedoel ik werkelijk heel vroeg. Vijf uur in de morgen, en ik ben buiten. Verder is er nog niemand te bekennen op straat. Het is zelfs nog wat fris, ook al is het ver in juni. Ik huiver als een windvlaag langs mijn blote armen strijkt. Maar het voelt wel heel fijn. Even mijn gedachten ergens anders. Want de laatste paar dagen heb ik niet bepaald veel rust gehad.

De afgelopen nachten werd ik vaak wakker met nachtmerries. Vannacht was de ergste. Maar ergens is dat ook wel weer logisch. Vandaag is het beslissende moment voor dit jaar. De Boete voor de 100e Hongerspelen, vierde Kwartskwelling. De laatste keer dat mijn naam in de bol zal zitten. Door alle spanning en stress kon ik niet meer slapen en ben zo zachtjes mogelijk opgestaan en uit huis geslopen. Nu loop ik langzaam door het district, om afleiding te vinden.

Ik houd de opkomende zon in de gaten, wetende dat ik rond acht uur thuis moet zijn. Dan begint het hele gedoe rondom klaarmaken voor de boete. Je haren en lichaam wassen, mooi opsteken, netjes in een jurk... Wat heeft het voor zin? Als je de 'eer' krijgt is de kans groot dat je het jurkje nooit meer aan hoeft, je haren nooit meer hoeft op te steken en je nooit meer in bad hoeft. Maar het is verplicht dus doe je het.

Ik sta weer even stil om naar de zon te kijken en besef me dat ik al ruim anderhalf uur aan het lopen ben. Ik ben al lang de Laag uit. Het voelt fijn, en toch ook bedreigend. De Laag is nu eenmaal niet de beste plek om op te groeien. Iedereen in de Laag steunt elkaar, maar toch blijft het moeilijk. Er is simpelweg niet voldoende voedsel in het arme gedeelte. Dat heeft ons gezin ook moeten ondervinden drie jaar terug.

De winter was hard, koud en er was veel te weinig voedsel. Sommige mensen hebben geprobeerd te jagen buiten het Hek, maar de bewaking is een stuk beter dan vijfentwintig jaar terug. De mannen die probeerden eten te halen voor de bewoners van de Laag kwamen zonder kleerscheuren het Hek over maar toen ze nota bene met twee herten aan de boszijde van het hek stonden, was het Hek aangezet. De stroom, die al twintig jaar niet meer aan was geweest, stond nu hevig hard op het Hek. De mannen keken hulpeloos naar de andere kant, waar hun gezinnen leefden. Veel tijd om te bedenken wat ze konden doen was er niet, want de meedogenloze Vredesbewakers kwamen van alle kanten en executeerden de mannen zonder pardon.

Ik heb de verhalen gehoord, maar het zelf gelukkig niet gezien. Het enige wat ik gezien heb waren de herten die bleven liggen, om weg te rotten. Datgene waar heel de Laag de ondervoede kinderen van had kunnen voeden, was buiten bereik. Sommige kinderen stierven letterlijk van de honger, anderen kregen er een ziekte bij. Zoals mijn broertje, Riot.

Hij was vijf jaar oud, en het vrolijkste kind wat je je kon bedenken. Als iemand uit ons gezin een slechte dag had, wist hij je op te vrolijken. Zelfs toen hij ziek was werd hij niet minder vrolijk. Hij had erg veel pijn maar wist het weg te lachen. Tot de laatste dag. Iedereen wist dat het snel gebeurd zou zijn. Hij was erg vermagerd, en had een hardnekkige longontsteking erbovenop, wat met de dag erger werd. Het gevecht tussen de ziekte en het kleine lichaampje duurde tien hele dagen. De tiende dag sloot hij zijn ogen, om ze nooit meer open te doen. We hebben hem begraven op een rustig plekje, waar niemand er last van zou hebben. Eigenlijk moesten de slachtoffers in massagraven. Niemand zei er wat van.

Nu ben ik op weg naar dat plekje. Ik heb één enkele bloem bij me om op het graf te leggen. Dit doe ik één keer per jaar, op de dag van de boete. Ik kijk even goed om me heen of er niemand te zien is en duik de bosjes in, waar een stapeltje stenen in de vorm van een hartje aangeeft dat hier mijn broertje ligt. Ik leg het bloemetje neer, sta even stil bij dit moment en kruip, zonder uit te kijken, weer uit de bosjes.

En daarmee maak ik een fout.

Er komen net twee Vredesbewakers aangemarcheerd. De ene stoot de ander aan en wijst naar mij. Ik draai me om en wil weglopen, alsof ik niks gezien of gehoord heb, maar daar trappen ze mooi niet in. "Meisje met het bruine vod aan. Stop." Ik vertraag mijn pas tot ik stilsta, blijf even zo staan om diep adem te halen en draai me in een vloeiende beweging om. "Ja meneer?" vraag ik zo onschuldig mogelijk. De spanning en zenuwen vliegen door mijn lichaam, maar vanbuiten lijk ik de rust zelve. Althans, dat hoop ik.

It's Not The EndWhere stories live. Discover now