Hoofdstuk 1

16 1 0
                                    

Fluisterende stemmen vulde de lege, witte kamer. Een kamer in het ziekenhuis. Een afdeling in het ziekenhuis waar je liever niet terecht kwam, want de kans dat je er uit kwam was minimaal. En ik, een meisje dat niemand kent, lig er tussen. Tussen alle mensen die dagelijks bezoek krijgen van huilende familie leden of vrienden. Maar ik, ik ben dat meisje dat geen bezoek krijgen. Dat meisje waar iedereen van denkt: “Daar komen vast zat mensen naar toe” Nee. Niemand komt naar me toe. Vriendjes en vriendinnetjes van de kleuterklas niet, vriendinnen van de middelbare niet en al helemaal geen familie. Nee, niemand kwam naar mij toe. Ze verwachtte dat iemand anders wel naar me toe zou komen, omdat ik ‘toch zoveel vrienden heb’ een sarcastisch lachje kon ik niet binnen houden. Ik keek naar buiten, het regende. Het was een rustgevend getik tussen het gefluister van mensen door. Soms hoorde ik mensen die hier lagen over mij fluisteren tegen hun vrienden of familie leden. Ze keken dan altijd vanuit hun ooghoeken naar me met van die trieste ogen. Precies zoals je naar een hond in het asiel kijkt. Vreselijk vind ik dat als mensen dat doen. Dat ik geen vrienden en familie leden heb betekent niet meteen dat ik zielig ben. Hoewel ik me soms wel zielig voel, ja. De enige mensen waar ik mee praat en omga zijn de dokters en verpleegsters. En die zie ik regelmatig. De meeste verpleegsters kijken me vol medelijden aan, omdat ze weten dat ik niemand heb. Maar één van de verpleegsters, een beetje een mollige vrouw, kijkt me altijd heel open en vriendelijk aan. Alsof ze er geen problemen mee heeft dat ik hier zo alleen lig te wachten tot ik sterf. Want dat is wat ik doe, wachten tot ik sterf. Tot de pijn eindelijk ophoud. Niet alleen de fysieke pijn, nee dat zou ik nog wel aankunnen. Maar ook de pijn van het alsmaar alleen zijn. Het er wel voor anderen zijn maar zij niet voor mij. Dat doet het meeste pijn. Het maakt je misschien zelfs nog meer kapot dan deze stomme ziekte waar ze niet eens een naam voor hebben. Zo ontzettend waardeloos en ingewikkeld is mijn ziekte. Niemand anders heeft de ziekte, alleen ik. Een triest meisje van 18 jaar.

Elke dag verloopt hetzelfde, voor mij dan. Ik begin de dag om half negen in de ochtend met een kommetje soep, geen brood. Dan krijg ik een behandeling die volgens mij helemaal niet nuttig is. Dan lig ik rond half tien op mijn bed te jammeren van de pijn en val ik in slaap. Dan word ik rond twaalf uur wakker en barst ik van de energie. Meestal sta ik dan op uit bed en loop een aantal rondjes door de kamer, want ik mag niet naar buiten. Absoluut niet, want dan word ik nog erger ziek en dat zou mijn dood worden. Waar ik overigens geen problemen mee heb, maar de dokters wel. En als ik dan de marathon door mijn kamer heb gehad ben ik bekaf, ga ik weer op mijn bed liggen en kijk ik tv. Dan is het bijna vier uur en komt de mollige verpleegster langs om haar pauze bij mij te spenderen zodat ik wat gezelschap heb en dan eet ik een beetje om zes uur en dan hangt het er van af of ik meteen in slaap val of niet. Daarna begint er weer een nieuwe dag.

Het is bijna half negen, zie ik op de klok. De rode lichtjes geven de tijd heel nauwkeurig aan, zelfs de secondes. Eerst werkte me dat echt op de zenuwen, maar nu niet meer. Vaak telde ik zelfs de secondes mee, kijken hoe lang ik het nog vol hield. Zou ik de 19 überhaupt halen? En als ik zou sterven, zou er dan wel iemand komen? Misschien de mollige verpleegster en de dokter die me elke dag de behandeling geeft, maar meer ook niet. Nee. Nog maar twee minuten en dan zou de blonde verpleegster mijn soepje komen brengen. Meestal was het tomatensoep, maar het verschillende soms nog wel eens. Ik telde rustig de tijd mee terwijl ik het weer buiten in me op nam. Ik had een kamer waarbij je uitkeek op een drukke straat. Over die straat reden rond half negen veel mensen langs van verschillende leeftijden, ook van mijn leeftijd. Er waren van die chagrijnige 40+’ers met van die grote zwarte tassen die naar hun werk fietste alsof hun leven er vanaf hing. Ook waren er oude mensen die ‘genoten’ van het buitenleven in de vroege ochtend op zo’n fiets met een motortje er in. En dan had je ook nog middelbare scholieren met hun veel te grote of super lege tassen. En als laatste, de meeste van mijn leeftijd, die reden op van die uit-elkaar-vallende fietsen-omdat-ze-niets-beters-kunnen-kopen. Vandaag moest vast een vervelende dag zijn voor iedereen. Het is namelijk maandag en het regent. Volgens mij doe je daar niemands humeur goed mee. Ik kon zelfs vanaf hier zien hoe iedereen chagrijnig heen en weer fietste. Sommige namen de moeite om hun capuchon vast te houden zodat hun haren niet nat werden, dit waren meestal meisjes, maar sommige hadden het al opgegeven en werden zeiknat van de regen.

Je hebt het einde van de gepubliceerde delen bereikt.

⏰ Laatst bijgewerkt: May 13, 2014 ⏰

Voeg dit verhaal toe aan je bibliotheek om op de hoogte gebracht te worden van nieuwe delen!

Alleen samenlevenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu