Hoofdstuk 2

82 2 3
                                    

Ik lag die dag daarna wat langer dan normaal in bed. Mijn ouders en mijn zusje waren zich aan het klaar maken om naar de plantage te gaan. Als iedereen weg was, zou ik nog even blijven liggen en dan naar de oude vrouw toe gaan. Soms kwamen er toezichters in de huisjes als iedereen naar de plantage was om te controleren of er niet toevallig iemand was achtergebleven. Af en toe vonden ze ook nog iets kostbaars, iets wat al heel lang doorgegeven is in de familie of ze vonden geld dat een slaaf bij vorige meesters verdient had, dat namen ze dan mee. Ik heb gehoord dat je bij sommige meesters wel eens geld verdient, voor trouwe dienst of zoiets.Ik zou me dus even verstoppen en dan naar de oude vrouw gaan.

Het was akelig stil toen ik door het slavendorp liep. Er was altijd veel drukte, omdat er zoveel slaven op zo'n klein stukje land leefden. Ik sloop van hut tot hut. Als ik normaal naar de hut zou lopen, zou ik er misschien een minuutje over doen. Nu deed ik er denk ik echt een half uur over. Uiteindelijk kwam ik bij de oude vrouw aan. Ze zat voor haar hut wat groentes schoon te maken. Er speelden wat kinderen om haar heen met zelf geïmproviseerd speelgoed; poppetjes gemaakt van takken, aan elkaar geknoopt met haar. Er waren ook een paar tikkertje aan het doen. De oude vrouw lette goed ze. Ze riep de kinderen terug als ze te ver afdwaalden. Van uit haar hut hoorde ik wat geluidjes van de nog iets jongere kinderen. Ze paste niet op de baby's. De moeders zelf droegen de baby's heel de dag in een zelf gemaakte draag zak. Zo kreeg het kind ook melk als het drinken nodig had. Als ze al water dronken en misschien wat fijngestampt eten konden eten, gingen ze naar de oude vrouw.

Ik zat verstopt in een hut vlak bij die van de oude vrouw. Ik bekeek het tafereel eens goed. Eindelijk durfde ik uit de hut te komen en naar haar toe te lopen. Ze zag mij pas op het moment dat ik vlak voor haar stond. "Omorose, wat leuk om je weer te zien!" Ik keek een beetje verbaast, ik had niet verwacht dat ze mijn naam nog zou kennen. "Ik dacht even dat je niet meer zou komen, maar gelukkig ben je toch wel gekomen!" Ik keek haar glimlachend aan. "Ach, wat stom van me, je weet natuurlijk mijn naam al lang niet meer. Mijn naam is Tabia." Nou, ze deed haar naam eer aan. Ze was inderdaad erg begaafd.

Het klikte goed tussen Tabia en mij. Ik kwam elke dag terug en zij leerde mij allemaal verschillende dingen over planten, medicijnen, kinderen en ze leerde me zelfs lezen en schrijven! Er waren niet veel slaven die konden lezen of schrijven, maar zij had het op de een of andere manier ergens opgepikt. Mijn ouders waren trots op mij, en op het feit dat Tabia juist mij had uitgekozen om dit allemaal te leren.

Tabia en ik spraken af dat als er toezichters naar ons toe zouden komen en mij hier bij haar zouden zien, dat we zouden zeggen dat ik ziek was, maar dat het snel over zou zijn. Gelukkig hoefde we dat nooit te zeggen.

Ik begon Tabia met steeds meer dingen te helpen. Ik hielp haar natuurlijk bij het oppassen, maar ook bij het verzorgen van haar kleine tuintje. Af en toe werd Tabia geroepen bij een ziek iemand en ik mocht ook mee. Het was een goede oefening voor mijn plantenkennis. Tabia en ik onderzochten dan de patiënt en ze vroeg mij wat ik dacht dat we de patiënt moesten geven. Ik had het steeds vaker goed.

Zo ging het ongeveer een jaar door. Ik was tot dan toe niet ontdekt, ik bedoel er waren zoveel slaven en ik was niet iemand die opvalt. In ieder geval, de toezichters hadden het nog niet gemerkt, tot die dag. Ik was met mijn schrijf oefeningen bezig in het zand met een stokje en een paar van de kinderen deden mij na, maar zij maakten tekeningetjes. Ik was geconcentreerd bezig toen ik de hand van Tabia op mijn schouder voelde. "Och meisje gaat het weer een beetje? Misschien moet je even binnen gaan liggen." Eerst vroeg ik me af waarom ze dat zei, maar toen herinnerde ik het me: dit zou ze zeggen als er een toezichter aankwam. Ik werd zenuwachtig en mijn hart ging sneller kloppen. Ik liet het takje vallen en stond rustig op. Tabia leidde mij naar binnen toe en legde me op een soort bed neer. Daarna ging ze weer naar buiten. De toezichthouder was inmiddels voor de hut aangekomen en ik hoorde hem met Tabia praten.

"Wat doet dat meisje hier?"

"Ssh ze heeft rust nodig. Ze is ziek."

"Sinds wanneer is ze hier?"

"Sinds vandaag."

"Ze heeft geluk, ze gaat morgen weer naar de plantage."

Ik hoor de voetstappen van de man wegsterven. Even later komt Tabia de hut weer binnen. "Je moet morgen maar naar de plantage gaan. Tien tegen een dat hij morgen komt controleren. Daarna is het wel weer veilig."

Zo gezegd, zo gedaan. Ik ging de volgende dag naar de plantage. Ik merkte wel dat mijn conditie achteruit was gegaan, maar dat had ik wel over voor de kostbare lessen van Tabia.

Gelukkig kon ik die dag daarna gewoon weer naar Tabia toe. De toezichter was inderdaad die dag daarvoor geweest om te controleren. We waren wel weer wat voorzichtiger. De eerste paar dagen bleef ik in de hut, maar na een paar dagen ging ik weer wat meer naar buiten. Na een week hadden we niks meer van de toezichter gehoord en we werden weer wat meer ontspannen. Alles leek weer als voorheen. Ik speelde gewoon weer buiten met de kinderen, mijn lessen gingen door en ik hielp Tabia bij haar moestuintje. Tot toen.

Gyasi, een van de kinderen, was verder weg gekropen dan de bedoeling was. Ik liep achter hem aan, maar toen ik achter de hut was, zag ik hem niet. Na even zoeken vond ik hem, in een hut dicht bij die van Tabia. Hij keek naar mij op en kraaide toen een beetje. "Stouterd," mompelde ik in mezelf, maar met een glimlach. Ik tilde hem op en liep met hem terug naar Tabia. Ik liet zijn gewicht op mijn heup steunen. Ik praatte wat met hem. Niet dat hij terug praatte, maar dat doe je gewoon automatisch. Of ik tenminste wel.

Ik liep om de hut heen, maar bleef toen stokstijf stil staan. De toezichter was er weer. Hij praatte met Tabia, met zijn rug naar mij toe. Tabia knikte op een antwoord van een vraag. Haar ogen schoten even snel naar mij. Dat ontwaakte mij uit mijn trance. Ik zette voorzichtig en zo zachtjes mogelijk stapjes naar achter. Gelukkig dempte het stof en het zand mijn voetstappen. Ik was bijna om de hoek van de hut. Ik zag de blik van Tabia opgelucht naar mij schieten. Nog 2 stappen. Nog 1. En toen gebeurde het. Gyasi begon te huilen. De toezichter keek achterom en zag mij. Er ging een zweem van herkenning over zijn gezicht. "Wat doet zij hier?" Vroeg hij aan Tabia. "Herstellen," antwoordde ze.

"Ik heb gezegd dat ze weer naar de plantage moest."

"Maar ze had het echt nodig."

"Hoe kan ze dan met dat kind lopen, als ze zo ziek is."

"Nou ja, ik bedoel..."

"Kom maar mee."

Hij keek mij aan. Ik? Dacht ik. Ja, natuurlijk. Wie anders?

"Hup, opschieten."

Ik keek hem angstig aan. Ik trilde en stapte voorzichtig richting hem. Plotseling stond hij vlak voor mij. Hij haalde met zijn hand uit naar mijn gezicht. Pats. Mijn wang gloeide na.

"Opschieten, zei ik!"

Ik knikte voorzichtig en versnelde mijn pas en liep voor hem uit.

"Jij ook!" Riep hij naar Tabia.

Ik keek snel achterom. Tabia keek de toezichter aan en volgde hem toen gehoorzaam.

"We gaan naar de meester."

Ik keek verschrikt naar Tabia. Ze ving mijn blik. "Naar de meester" betekent vast niet veel goeds. Ik had eigenlijk nog nooit gehoord van iemand die naar de meester moest. Was het dan zo ernstig wat ik gedaan heb?

Ps. ik mis jeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu