Hoofdstuk 1:
"Na de aanslag op Washington DC en de dood van de president is heel de wereld in rep en roer."
De nieuwslezer last een korte pauze in, voordat ze haar serieuze stem weer laat horen.
"Op vrijdag 23 Juni was de president onderweg naar een vergadering in Australië. De reis verliep volgens plan totdat er plotseling een onbekend object op de radar verscheen. Terwijl de piloot van het privétoestel van de Amerikaanse leider Fredrick Tucker hard zijn best deed om het vliegtuig in de lucht te houden, ontstond er een enorme vuurzee in Washington DC. Hoeveel levens dit voorval heeft gekost is nog niet duidelijk. Verslaggever Jim is nu ter plaatse. Jim kun je ons vertellen over de situatie zoals die nu is?"
"Jane!" hoor ik mijn moeder gefrustreerd door de nieuwslezer van de radio heen roepen. Haar hoge stem galmt door het trappenhuis. Ik kreun en draai me om. "Mam, alsjeblieft." Slaperig wrijf ik in mijn ogen. Mijn hoofd bonst van vermoeidheid. "Nog vijf minuten." Roep ik naar haar terug. Met een tevreden zucht plaats ik een lach op mijn gezicht en knuffel mijn zachte kussen. Het liefst blijf ik hier liggen tot de dag voorbij is.
Na wat gestommel op de gang wordt de deur opengegooid. Nog geen seconde later vult de kamer zich met een oogverblindend licht, gevolgd door de geur van versgebakken croissantjes. " Je hebt die vijf minuten al een paar keer gehad. Het is inmiddels al acht uur."
Dat laat ik me geen twee keer zeggen. Onmiddellijk schiet ik overeind, het felle licht, dat aan mijn ogen brandt, negerend. "Acht uur!" roep ik uit. Gestrest gooi ik mijn handen in de lucht. Dat betekent dat ik nog maar een kwartier heb om te douchen, ontbijten en me aan te kleden. "Had je dat niet wat eerder kunnen zeggen, meneer geschiedenis wordt woest als ik nog een keer te laat kom in zijn les." Al te vaak ben ik te laat in zijn les geweest en elke keer weer beloof ik dat het nooit meer zal gebeuren. Mijn onderbewuste creëert een beeld van een woedende leraar. Haren door de war, schuimbekkend, ogen die vuur schieten. Als denkbeelden konden doden... Was ik nooit meer in zijn les geweest.
Voordat ik weer in slaap zou lummelen, wat me vaak overkomt, gooi ik mijn dekbed van me af en struikel naar mijn kledingkast. Met een kreetje deins ik achteruit, mijn stapel met t-shirts valt uit de kast en neemt nog wat broeken mee in zijn val. Onder mijn kast vormt zich een steeds groter wordende hoop met verkreukelde kleding. Snel graai ik door de zachte stapel heen, op zoek naar iets wat ik aan ga trekken. De nieuwslezer ratelt door alsof er niks aan de hand is. Na een paar broeken uit de berg getrokken en weer op de grond gegooid te hebben, vind ik eindelijk waar ik naar op zoek ben. Een knalgroene joggingbroek. Ik grijp nog snel een zwart vestje erbij en race naar de gang. Nog net kan ik mijn hond Loki ontwijken, die voor mijn deur om wat te eten zeurt, 'stomme hond'.
De badkamer is gelukkig naast mijn slaapkamer dus ik hoef niet ver te rennen. Uitgeput van het korte sprintje gooi ik de deur open en duik onder de douche.
Pas als de eerste stralen warm water op mijn hoofd landen en ik even tot rust kan komen, merk ik dat ik mijn pyjama nog aan heb. Ik slaak een geërgerde zucht. "Volgens mij kan school nog wel even wachten" zeg ik terwijl ik mijn sokken van mijn voeten laat glijden.
▓ Terwijl ik mijn fiets aan de ketting leg, hoor ik de schelle bel over het schoolplein weerklinken. De duiven die in de grote boom op het plein zitten, vliegen geschokt op en maken een hels kabaal, terwijl ze uit alle macht proberen elkaar te ontwijken.
"Moretz, jij ook hier. Wat toevallig." Een eenzame stem vult de leegte die de kleine grijze wezentjes achtergelaten hebben. Ik trek een zuur gezicht en knijp mijn ogen stijf dicht. Elke maandagochtend als ik te laat kom, is hij er ook. "Brandon Frost," mijn stem laat ik zo dreigend mogelijk klinken. Hoewel ik meteen al merk dat het helemaal niet werkt. Achter mijn rug hoor ik hem grinniken, hij klinkt dichterbij. Dichterbij dan ik dacht. Langzaam open ik mijn ogen en draai me om. Nog snel trek ik mijn gezicht in plooi.
Hij steunt op een muurtje en kijkt me geamuseerd aan. Zijn ijsblauwe ogen gericht op de mijne. "Niet blij om me te zien, Moretz. " Vraagt hij, met zijn eeuwige grijns op zijn gezicht geplakt. "Mijn voornaam is Jane, dat weet je." Ik gooi mijn tas, die vervaarlijk aan het rammelen is, op mijn rug en zet een paar stappen voor uit, zonder hem een blik waardig te keuren. Buiten gehoorsafstand voor hem mompel ik nog even "En nee, ik ben niet blij om je te zien." tegen mezelf, voor ik het op een lopen zet, mijn fiets en de zelfverzekerde jongen laat ik achter me.
Nog voordat ik ook maar één stap uit de fietsenstalling heb gezet, wordt ik tegengehouden. Deze keer niet door Brandon, maar door mezelf. Als bevroren staar ik vooruit naar de modderige vlakte voor me. Het miezerde al een klein beetje toen ik van huis ging, maar wat ik nu zie is geen miezer meer. Dikke druppels dalen ruisend, met grote vaart naar beneden en vormen grote plassen op het schoolplein. De regen vormt een mistige deken over de omgeving. Ik moet snel een keuze maken. Ik kan wachten tot de bui over is, te laat ben ik toch al. Maar dan moet ik tijd doden met de eigenaar van de voetstappen die steeds dichterbij komen. Oftewel, dan moet ik hier zitten samen met Brandon. Dat zegt al genoeg. Mijn eerste voet staat al buiten, meteen is mijn schoen opgeslokt door de modderige ondergrond. Nu is mijn tweede voet aan de beurt, onder mijn voet klinkt een slurpend geluid. Uit alle macht probeer ik vooruit te komen. Ik trek aan mijn voeten, maar ze zitten muurvast in de zompige grond.
Een zweverig gevoel in mijn buik zegt me dat ik mijn evenwicht ga verliezen. Ik maai met mijn armen in de lucht maar het is tevergeefs. Ze vangen alleen maar koude druppels op. Mijn gewicht begint me naar voren te trekken en ik steek nog snel mijn handen uit om de klap op te vangen.
Opeens voel ik twee sterke armen om me heen die me stevig op mijn plaats houden. Stiekem weet ik dat Híj het is, maar ik negeer mijn boosheid en klamp me aan hem vast.
Daar staan we dan... Hij, met zijn armen strak om mijn lichaam heen. En ik, helemaal doorweekt, met mijn kin rustend op zijn schouder en mijn handen in zijn nek. De wolken trekken zich niets van ons aan en gooien hun tranen naar beneden alsof er niks is veranderd. Er vallen koude druppels uit zijn haren op mijn gezicht, maar ik merk het niet. Mijn hart raast alsof er een heavymetal bandje aan het losgaan is, maar ik voel het niet. Als verdoofd leun ik tegen hem aan. Alles op de achtergrond lijkt weg te vallen en mijn gevoel staat op nul.
"Ik geloof dat je nu wel blij bent om me te zien" fluistert hij, " Jane." Onmiddellijk is de betovering verbroken. Om ons heen hoor ik weer vogels fluiten en auto's voorbij razen. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Ik had zo'n moment. Een moment met Brandon freaking Frost, de jongen die mijn gezworen vijand is! Je kent het wel, zoals in films. Het moment dat de jongen en het meisje in stilte naar elkaar staren, alsof ze proberen elkaars gedachten te lezen. Nu pas realiseer ik me dat ik, Jane Moretz, in de regen sta met mijn armen om hem. Vliegensvlug duw ik hem van me af. In geen enkel geval hoor ik een 'moment' te hebben met Brandon Frost. Dan realiseer ik me dat ik op het punt sta om wéér om te vallen. Zo snel als dat ik hem van me af duwde, trek ik hem weer stevig tegen me aan. Geamuseerd kijkt Brandon me aan.
"Dus," zucht ik. "Wat nu?"
JE LEEST
Jane
FantasyVeel sprookjes beginnen met een "Er was eens..." Maar hoe het allemaal begon, kan ik me niet herinneren. Wat er nog gaat komen, ik heb geen idee. Waar ik nu ben, ik geloof ondergronds. Het enige wat ik zeker weet, is dat het te maken heeft met de d...