Ik reed al ruim drie dagen naar het zuide. Elke keer als de auto waar ik in reed geen benzine meer had koos ik een nieuwe uit en reed weer veder. Ik had de radio aan om te horen hoe de wezens de aarden over namen. En om te weten hoe lang ik ze nog voor kon blijven. Ik had gehoord dat ze de eerst mensen al geïdentificeerd waren. Mijn hart was even gestopt. Ik stelde me voor hoe mijn gezicht door die wezen werd beken om me aan te geven als ze de kans hadden. En daar kwam nog bij dat ze sinds gisteren sneller werkte en dus steeds dichter naar me toe kwamen. Ik wist dat het misschien nog een dag was voordat ik niet meer kon vluchten en me moest gaan verstoppen. En ik had al een plek uit gekozen. Nu moest ik er alleen nog naar toe gaan. Ik was er bijna. Nog dertig minuten en dan was ik bij de plek waar ik mijn auto zou dumpen. De rest zou ik ter voet doen.
'Beste luisteraar, we het genoegen om mede te delen dat morgen ook het zuide volledig bewoonbaar is.' Er werd nog meer verteld, maar ik luisterde al niet meer. Het ging er eigelijk zo'n beetje om hoe geweldig het was dat ze het menselijk ras hebben uitgeroeid. Of als ze zelf zeggen verbetert. Ik pikte er eigelijk alleen nog uit wat voor mij belangrijk was. De rest hoefde de rest niet te horen.
Ik parkeerde de auto tussen twee andere auto's in. Het moest er uitzien alsof die er tussen hoorden. Ik haalde de sleutel uit het contact. Ik wist niet wat ik er mee moest doen. Ik kon die er niet in laten zitten, dat zou er verdacht uit zien. Ik kon hem ook niet weg gooien, als ze hem zoude vinden dan weten ze dat er hier iemand is en dat wil ik niet. Ik deed de twee tassen om en liet de auto achter me. Ik zou hem denk ik niet meer nodig hebben. Ik liep het strand op. De tranen prikte me in mijn ogen. Het gene waar ik niet aan wou denken begon nu naar boven te komen. Dat kwam allemaal door het strand. Het is een warme dag en het zou bom vol moeten zitten, maar er zat niemand. Het was de stomp in de maag die ik lang geleden al had verwacht. Maar ik mocht nu niet gaan huilen. Ik moest het nog een half uur tegenhouden. Ik zou al mijn krachten en aandacht voor de loop nodig hebben want die was niet makkelijk. Ik stopte even bij het hutje van de kustwacht. Ik keek of de deur open was en dat was die. Ik zag daar een jonge van mijn leeftijd dood op de grond liggen. Ik wou er niet naar kijken. Ik legde de auto sleutels naast een koude geworde kop koffie. Ik merkte pas toen ik weg wou gaan dat de radio aan stond. Ik bekeek de radio en merkte dat het een radio was die op zonne-energie loopt. Ik zou dat nog goed kunnen gebruiken. Ik besloot hem mee te nemen. En begon veder te lopen. Na zo'n vijf minuten over het strand gelopen te hebben begon ik veder van de kust te lopen. Er was daar ergens een soort van pad die je de berg op lijdt en zo kwam je dan bij een grot uit die aan de zee lag. Ik ben er een keer met een vriendin geweest en zo wist ik dat de grot er was, want hij staat niet op een kaart. Dat komt omdat bijna niemand weet dat die berijkbaar is. Het lukt niet met boot, omdat de stroming voor de grot te sterk is. En het pad is eigelijk niet echt een pad. Het is meer een plek waar de planten niet zo dicht op elkaar staan. En dan is er nog het gedeelte van dat er een soort van gordijn van klimop voor de ingang hangt. Maar als ik goed opletten zou het wel lukken om hem te vinden.
Ja een wandeling van ruim een half uur. Zat ik op een droog stuk grond in de grond. Ik wachten voor de tranen die ik voelde omhoog komen. Het lukte niet on ze nog langer tegen te houden em dat wou ik ook niet. Deze gebeurtenis zou me nog voor een lange tijd pijn doen. En ik moest eindelijk beginnen met het verwerken van het alles. En dat deed ik door in huilen uit te barsten. En dat was het laatste wat ik deed voor ik in slaap viel.