"Stop die jongen!" Ik kijk niet achterom en blijf doorrennen. "Iemand, houd hem tegen. Hij heeft mijn goud gejat." Ik blijf rennen, ik hoor mensen mompelen. Als ik de hoek om ren struikel ik over de uitgestoken voeten van een man die voor de herberg zit. Ik krabbel overeind en wil verder rennen, maar wordt vast gegrepen bij mijn schouder. "Laat me los!" roep ik terwijl ik me los probeer te wurmen. De greep wordt alleen maar strakker. Ik schop naar achter en raak iets met mijn hak, ik denk dat het zijn knie is. De greep verslapt en ik ren verder. Als ik het steegje uit wil rennen wordt ik bij beide armen vastgegrepen door twee mannen. Aan hun uniform te zien zijn ze van de stadswacht. Ik probeer me los te wurmen, maar het lukt niet dus geef ik op. Er komt een derde man aanlopen en die gaat voor me staan, hij begint te praten: "Dus jij dacht zomaar wat goud te kunnen stelen?" ik kijk naar de grond. "Kijk me aan als ik tegen je praat." zegt de man. Ik kijk omhoog, voor me staat het hoofd van de stadswacht. Hij kijkt me bestuderend aan. "Waarom heb je dat goud gestolen jongen?" ik zwijg. "Je maakt het jezelf een stuk makkelijker als je antwoord geeft op mijn vragen. Dus waarom heb je dat goud gestolen?" Ik zwijg nog steeds. "Domme keuze, jongen. Neem hem maar mee." De mannen nemen me mee naar de cellen en gooien me in een lege cel. Zodra ik zeker weet dat de mannen weg zijn pak ik een goudstuk, dat ik eerder heb gestolen, uit mijn broekzak. Ik rol het goudstuk over mijn vingers, daar wordt ik altijd rustig van. Ik kijk om me heen, de cellen rechts en links van me zijn leeg. In de cel tegenover me zit een oudere man. Ik vraag me af wat hij heeft gedaan, waarom hij hier zit. Hij ziet er niet gewond uit, dus hij heeft niet gevochten. Misschien is hij ook wel gewoon een dief, net zoals ik.
Na een tijdje komen er twee mannen van de stadswacht binnen met een jongen van ongeveer mijn leeftijd. Ze gooien hem in de cel naast me. Hij ziet er erg bang uit, hij heeft vast per ongeluk iets fout gedaan. "Hey." zeg ik rustig tegen hem. Hij kijkt op en komt dichterbij. "Waarom zit je hier?" vraag ik. "Ik heb gevochten met mijn pa en heb hem per ongeluk verwond." zegt hij triest. Het is dus wat ik dacht, hij heeft het per ongeluk gedaan. "Waarom zit jij hier dan?" vraagt hij. "Ik heb goud gejat." zeg ik koel. "Vind je het dan niet erg dat je hier zit?" vraagt de jongen. Ik haal mijn schouders op. "Als de man van wie ik het gestolen heb me te pakken had gekregen, was ik er waarschijnlijk slechter aan toe geweest." "Hoe lang zit je hier al dan?" vraagt de jongen. "Ik ben vanmiddag opgepakt door de stadswacht. Ik probeerde te ontkomen, maar dat ging niet helemaal volgens plan zoals je ziet." zeg ik met een lach op mijn gezicht, de jongen kan er duidelijk niet om lachen en gaat aan de andere kant van zijn cel zitten. Het verbaasd me dat de wachters mijn munt net niet hebben afgepakt. Ik bedoel ik heb hem net gestolen en het is niet eens in beslag genomen. Ik stop de munt, die ik dus nog steeds vast heb, in mijn broekzak en ga op mijn rug liggen. Ik bedenk me wat ik nu zou doen als ik niet was gepakt. Dan had ik waarschijnlijk eten gekocht en misschien wat pijlpunten. Ik hou ervan om te schieten met mijn pijl en boog in het bos. Ik hoop dat mijn boog niet is gevonden door iemand en dat ik hem straks niet kwijt ben.
Ik schrik op van mijn celdeur die opengaat. Er komt een wachter mijn cel inlopen en hij trekt me omhoog. "Meekomen." Meer zegt hij niet. Ik besluit om mee te werken en loop met de wachter mee. We lopen naar een kamer die boven de cellen zit, in de kamer staat alleen een bureau met daarachter een stoel. In de stoel zit het hoofd van de stadswacht. Ik wordt voor het bureau neergezet en de wachter die me hierheen heeft gebracht gaat achter me staan. Het hoofd van de stadswacht staat op en loopt naar me toe. Als hij voor me staat begint hij te praten: "Waarom heb je dat goud gestolen?" ik zwijg en kijk naar de grond. "Oké, ik zal anders beginnen. Wat is je naam?" ik zwijg nog steeds, het hoofd komt dichterbij me staan en tilt mijn kin op zodat ik word gedwongen hem aan te kijken. "Wat is je naam?" vraagt hij nog een keer, nu een stuk ongeduldiger. "Boy." zeg ik kortaf. "En verder?" vraagt hij. "Verder niets, alleen Boy." "Iedereen heeft een achternaam." zegt hij. "Een jongen zonder ouders heeft geen achternaam, maar slechts één naam en mijn naam is Boy." "Je bent dus een wees." zegt het hoofd concluderend. "Ik ben geen wees, een wees is zijn ouders verloren, ik heb nooit ouders gehad." zeg ik bot. "Kom je uit het weeshuis in de stad?" "Nee, ik zei toch dat ik geen wees ben." "Waar leef je dan?" vraagt hij. "Op straat waar anders?" zeg ik geïrriteerd. Het hoofd geeft verder geen antwoord en vraagt verder. "Hoe oud ben je?" "15" Hij denkt even na en vraagt dan:"Waar wilde je dat goud voor gebruiken?" "Ik wilde er eten mee kopen." "Waarom heb je dan geen eten gestolen?" vraagt hij verward. "Omdat ik er meer mee wilde kopen dan alleen eten." zeg ik toegevend. "Wat wilde je er nog meer mee kopen?" Ik zwijg weer. "Wat wilde je er nog meer mee kopen jongen?" vraagt hij weer, nu een beetje dreigend. "Pijlpunten." zeg ik met een zucht. "Waarom?" "Ik houd van boogschieten." "Ben je goed?" vraagt hij nieuwsgierig. "Redelijk, ik schiet altijd in het bos." "Schiet je op dieren?" "Soms." Het hoofd loopt terug naar het bureau en gaat zitten. Hij bladert door zijn papieren heen en zegt niks. Af en toe kijkt hij op en bestudeerd me, dan gaat hij weer verder met bladeren.
Na een tijdje staat het hoofd weer op en gaat hij tegenover me staan. Ik kijk hem afwachtend aan. "Ik heb een aanbod voor je." Zegt hij. "Ik kan je naar een kamp sturen voor jongens, daar wordt er voor je gezorgd en dus hoef je niet meer te stelen. Je skills worden daar verbeterd zodat je ze voor het goede kan gebruiken. Vanuit het kamp kan je doorgroeien naar de wacht of je krijgt een andere functie." "Dat klinkt goed." Zeg ik. "Er is één voorwaarde, je moet daar blijven. Je mag het kamp alleen verlaten als je daar toestemming voor hebt." "Oké, dat moet wel lukken denk ik." Ik twijfel even en vraag dan:"Mag ik mijn eigen boog meenemen?" "Dat mag wel, maar het kan zijn dat je daar met een andere boog verder moet." "Oké, wanneer vertrek ik en waar is het?" vraag ik tot slot. "De locatie moet geheim blijven en je vertrekt morgen ochtend. Tot die tijd zal je wel in een cel moeten verblijven, want we weten niet of we je honderd procent kunnen vertrouwen. Ik bedoel je bent en blijft en dief." Het blijft even stil en dan zegt hij:"Breng je hem even naar zijn cel?" De wachter achter me knikt en neemt me mee. Als ik weer in mijn cel zit, zie ik dat de jongen ligt te slapen net zoals de oudere man in de cel tegenover me. Ik besluit ook maar te gaan slapen. Morgen ga ik dus naar een of ander kamp. Ik hoop dat er geen jongens zitten die ik ken, dat zou namelijk niet fijn zijn. Ik heb vaak ruzie gehad met de jongens die ook wilde boogschieten, ik heb af en toe een van de jongens geraakt en zij mij ook. Ik doe mijn ogen dicht en val in slaap.
YOU ARE READING
Boy
Historical FictionBoy is een jongen van 15 jaar oud. Hij heeft geen ouders en leeft op straat. Hij wordt opgepakt door de stadswacht en beland in een kamp met oude bekenden, helaas voor hem. Maar wie is Boy nou echt? En wat verbergt hij?