Proloog

81 5 5
                                    

Ik voelde me erg zwak. Nog zwakker dan een mens. Het was weken geleden sinds ik heb kunnen voeden en mijn keel brandde van pijn. Langzaam probeerde ik me omhoog te tillen maar een golf van misselijkheid kwam omhoog en de kamer draaide voor mijn ogen. Een rilling liep over mijn armen en rug toen ik weer op de grond viel. De vloer voelde ijskoud. Nog kouder dan mijn eigen lichaamstemperatuur. In mijn ogen wrijvend probeerde ik een beter zicht te krijgen van waar ik was en hoe de kamer eruit zag. Maar, alles bleef wazig.

Boem..

Boem..

Boem..

Ik draaide mijn hoofd in de richting van waar het geluid vandaan kwam. Een hartslag. Er was hier iemand. Mijn neus vertrok bij het ruiken van de geur van bloed. Wie was daar? Nog belangrijker, waarom was ik hier? De kamer was donker en erg klein, dat kon ik wel waarnemen. Ik zag niks anders dan saaie, witte muren. Het was nog steeds koud. Erg koud. Een nieuwe rilling liep over mijn rug. Hoe ben ik hier gekomen?

Mijn vader zou de persoon die mij dit aan heeft gedaan vermoorden. Dat wist ik zeker. De gedachte aan mijn vader kwam als een klap in mijn gezicht. Mijn vader. Hij had geen idee waar ik kon zijn. Met wie ik was, en of ik überhaupt nog leefde. Tranen biggelde over mijn wangen bij de gedachte aan hoe hij zich nu zou moeten voelen. Bezorgd. Bang en vooral woest.

Dat was tenminste hoe ik me voelde, bang en kwaad. Het was ook mijn eigen schuld dat ik hier nu was. Hoe kon ik zo naïef zijn om te denken dat ik tussen de mensen zou passen. Ik was geen mens, dat zou ik ook nooit worden. Een nieuwe traan rolde over mijn wang. Ik was ook geen echte vampier trouwens. Ik paste niet in de menselijke bevolking, mensen waren bang voor het onbekenden. En, ik was het onbekende.

Boem..

Boem..

Boem..

De hartslag kwam dichter bij, de geur van bloed en zweet overviel me. Ik probeerde weer op te staan maar viel meteen terug op mijn plek. Ik was zo zwak.

Ik keek de man aan die naast me stond, zijn ogen waren blauw. IJzig. Hij kwam me bekend voor, maar ik was te verslapt om helder na te kunnen denken. Hij lachte sadistisch naar me. Eng. Weer deed ik een poging op te staan maar wederom mislukte dat. Een koude lach galmde door de lucht. Hij greep mijn arm. Mijn adem stokte toen ik hem weer aankeek. Zijn ogen stonden zo koud.

De man haalde iets uit zijn zak en hield het voor mijn neus. Een naald, zijn lach werd dreigender. 'Nee, alstublieft niet doen.' Murmelde ik zwak.

Maar hij luisterde niet,het was te laat. Ik voelde hoe de naald mijn huid doorboorde, hoe een warme substantie mijn aderen in werd gespoten. Het deed geen pijn maar mijn arm voelde zwaar en verdoofd. Ze vielen vlak langs mijn lichaam. Te zwaar om nog te tillen. Ik sloot mijn ogen en alles werd zwart...


Geboren zondeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu