Ik kijk in de spiegel. Ik kijk mezelf in de ogen, maar ook weer niet. Niet echt echt. Wel kijken. Wel zien. Misschien een enkel spoor van.. vermoeidheid? Ja dat zal het zijn. Geen gevoel. Geen emotie. Alleen staren. Zijn.
Ik wrijf over mijn gezicht met twee handen. Probeer er zo op de een of andere manier emotie in te wrijven merk ik. Wat natuurlijk niet kan. En dus zinloos is. Lusteloos laat ik mijn armen langs de zijkant mijn lichaam vallen en sla ze dan om me heen. Licht wrijvend over de blauwe plekken. Op mijn schouders, bovenarmen, ellebogen, onderarmen, polsen..
Ze doen pijn. Het doet pijn. Maar ik ben het al zo gewend dat ik eerder verstandelijk weet dat het pijn zou moeten doen, dan dat ik ook echt de pijn voel.
Ik kan van geluk spreken dat tot nu toe mijn gezicht in tact is gebleven. Althans. Zo goed als. In ieder geval de afgelopen tijd. Van alle plaatsen is mijn gezicht natuurlijk het meest opvallend. Een verdwaalde pluk haar valt voor mijn oog. Met een gevoelloze beweging van mijn hand zit die weer op zijn plaats.
Ik wend mijn blik af van de lege hulst die voor mij staat en loop door de kamer naar het raam toe. Zonder doel kijk ik uit het raam en ga op de vensterbank zitten. Trek mijn benen naar me op. Ik open het raam een stukje en sla dan mijn armen om mijn benen. Probeer mezelf af te leiden van de blauwe plekken die ook daar zitten, door te kijken naar de mensen en het voorbijkomende verkeer die zich buiten voor me afspelen.
Een zucht ontsnapt me. Aan de gedachte alleen al. Iedereen daar leeft zijn of haar eigen leven. Het is vreemd. Wie zouden ze zijn? Wat voor persoon? Wat houdt ze bezig? Iedereen gaat zo op in hun eigen bezigheden. Hun eigen leven. Staan ze ooit stil bij anderen? Een traan glijd uit mijn ooghoek en vind zijn weg over mijn wang. Ik haal mijn neus op. Blaas een zucht uit. Niemand is zich bewust van dat ik er ben. Hier nu zit. Er zo bij zit. De plakkerigheid van de traan probeer ik weg te vegen. Het blijft plakkerig.
Een steek gaat gaat door mijn hart. Een gevoel welt in me op. Jaloerzie. Mijn oog valt op verschillenden met alleen al een vage omtrek van een lach op hun gezicht. Nog een traan ontsnapt me. Het is zowel troostend als pijnlijk dat ze niet in mijn schoenen nu staan. Of op welk punt in mijn leven maar ook. Troostend. Want ze leven een beter leven dan mij. Pijnlijk. Want ze leven een beter leven dan mij. Beverig adem ik uit. Luisterend naar de vage geluiden van stemmen, rijdende auto's en fietsers. De wind die suist door de bomen en langs het raam. Ik haal wat dieper adem en voel een hint van de koele lucht mijn longen binnen stromen. Tot nu toe heeft dit het beste gewerkt om mijn gedachten even kwijt te raken. Me focussen op andere dingen. Enig sinds niet gerelateerde dingen.
Dan. Plotselinge vermoeidheid overvalt me, doet mijn ogen sluiten. Ik leun mijn hoofd tegen het raam. Maakt dat diverse gevoelens weer naar boven drijven. Eenzaamheid, lafheid, schuld, boosheid, verslagenheid, teleurstelling, verdriet, woede, angst. En daarbij komen ongewilde gedachten weer terug. Al die verschrikkelijke, afschuwelijke gedachten. Spontane duizelingen, lichthoofdigheid, angst, verkrampte spieren, kortademigheid. Ze overvallen me plots.
Mijn ogen vliegen open. Begin sneller en inhalig adem te halen. Mijn arm zet zich schrap tegen het kozijn en mijn hand vliegt naar waar mijn hart zit. Scherpe steken als dolken snijden door me heen. Half in paniek val ik op de grond. Met trillingen over mijn hele lijf, happend naar adem, krabbel ik overeind. Wanhopig gooi ik de ramen wagenwijd open, mijn benen trillend alsof ze elk moment weer kunnen uitvallen.
Ik barricadeer mijn benen tegen de vensterbank, mijn buik en armen tegen het kozijn. Mijn adem stokt in mijn keel.
Okay Zara. Keep it together. Adem in. En uit. Rustig. Rustig. Nee. Niet toegeven. Adem in. Adem uit. Doe normaal. Adem. Rustig. Niet alweer. Verdorie niet weer. Adem in. Uit.
De neiging om toe te geven aan alles is zo verleidelijk. Zo groot. Maar als een mantra in me, blijf ik maar herhalen. Adem. Rustig. Doe normaal. Blijf erbij. Hoor die wind. Ritselende blaadjes aan de bomen. Ruik de geur van verse regen.
Na eeuwig duurende, angstaanjagende minuten vlakt de hyperventilatie af. Mijn ogenleden, tot nu toe stijfdicht op elkaar gedrukt, geven eindelijk langzaam toe. De ontlading ervan overvalt me, maakt me weer licht in het hoofd, maar ik grijp het kozijn stevig vast. Mijn hoofd ertussen buigend om op adem te komen. Geen enkel andere beweging durvend te maken.
De pijn in mijn borst neemt langzaam af. Trillend geef ik voorzichtig, heel voorzichtig toe aan alles. Langzaam krimp ik in hurkstand. Mijn verkrampte handen laten langzaam het kozijn los, reiken trillend naar de grond om me te ondersteunen. Met alle voorzichtigheid ga ik liggen op de grond. Zodra ik na alle verkrampingen veilig op mijn rug lig geef ik pas toe. Mijn lichaam laat alle spanning los, laat de vermoeidheid toe. De steken komen weer naar boven. Duizeligheid neemt weer toe. Als een soort backlash. Ik probeer er tegen te vechten, vermoeidheid is me eindelijk de baas. Dan gaat het licht uit en verlies ik al het bewustzijn.
Zodra ik mijn ogen open vervloek ik mezelf. Ik vervloek dat het is gebeurd. Dat ik eraan heb toegegeven. Dat ik out ben gegaan. Dat ik niet optijd weer bij ben gekomen. Want ik weet het zodra ik donker en een vaag schijnsel van een lantaarnpaal buiten zie door het raam.
Ik hoor geschreeuw, snelle voetstappen, een naderend persoon, en voor ik het weet, een trap in mijn zij. En nog een. Nog meer geschreeuw. Gevloek. En nog een. Ik krimp in een maar laat geen geluid horen. Te vermoeid. Geen voldoening willen geven door een geluid of emotie te tonen hieraan.
Het is zo voorbij. Denk aan de regen. De maan. Alle sterren. Magnolia's die in bloei staan. De wind suizend door de bomen. Geritsel van blaadjes. De geur van herfst..
Dan stopt het. Zwaar gehijg klinkt boven me. Ik lig roerloos op de grond. Kijk met half dichtgeknepen ogen voor me uit. Zonder emotie. De stof onder de kast heeft zich weer opgestapeld zie ik. En daar was mijn pen.
"Sta op verdomme." Ik word aan mijn haar overeind getrokken. Een impuls van spugen komt in me naar boven, maar ik hou het in. Hou een trillende hand voor mijn mond. Mijn ogen knijpen samen van de pijn.. overal. Maar ik laat geen kik. Een constante duw in mijn rug zorgt ervoor dat ik vooruitstommel. Bijna struikelend over mijn eigen voeten. De kamer door. De trappen. Uiteindelijk de keuken in met zo'n duw dat ik mijn hoofd knal tegen de kastjes boven het aanrecht.
"Ben jij nou helemaal besodemieterd. En heel gauw!" En met dat gezegd hebbende draait de persoon die mijn vader is zich om een stuift de keuken uit. Buiten gezichts en gehoorveld buig ik voorover in de gootsteen en spuug bloed, kompleet met stolsels, al wat in me naar boven kwam. Met dat ook wat maaginhoud en zuur. Ik kan niet tegen de aanblik en smaak van bloed. Dat in combinatie met alle pijn die ik overal voel draait mijn maag nog een keer om. Snel spoel ik mijn mond, meerdere keren. Veeg die na. Maak de bak schoon en grijp met trillende handen naar de keuken kastjes. Nog steeds met schuldgevoel. Mezelf nog weer de grond in borend over dat ik out ging.
Vandaag moest ik koken.
JE LEEST
I'm Okay
Short StoryEen verhaal over een loser en een pestkop. Opgroeien met huiselijk geweld. Trauma verwerking. Onbegrip. Je verloren voelen. Zieke familieleden. Verwachtingspatronen. Suïcidaliteit.