Hoofdstuk VI

219 19 128
                                    

- Ze had al sinds kleins af last van nachtmerries; monsters die haar achtervolgden. - Hoofdstuk IV: Gisela.

Het eerste meisje dat ik kuste heette Helena.

We waren toen veertien en wandelden door de rozentuinen, niet ver van de herberg. Het was tijdens de derde dag van de lente, dat herinnerde ik me nog. Ik droeg toen die ene jurk die oorspronkelijk van mijn moeder was. Een lange lichtgroene jurk, met een vierkante halslijn, lange mouwen die ietwat losjes hingen en een enorme, prachtig gedrapeerde rok. Drie jaren later, en ik paste nog in die jurk.

Ik droeg ook die speciale schoenen die mijn grootvader voor me had gekocht: twee leren schoentjes waarvan eentje een hogere hak had. Het gaf een beetje steun aan mijn rechterbeen.

De nacht was in Foorsford gevallen. En ik hoorde de voorbijgangers lachen, kinderen in de verte schreeuwen. Ze maakten zich klaar om de heerschappij van zomergodin Naellé te vieren.

En wij waren nog bij mij thuis, een mysterie aan het oplossen die ons allebei uiteindelijk hoofdpijn had gegeven. We waren hier al uren, en we hadden nog steeds geen antwoord gevonden. Ik zuchtte en draaide me om.

Gisela zat in kleermakerszit, haar haren in een slordige knot, haar gezicht stond vol frustratie. Rondom haar lagen de boeken van mijn grootvader. En achter haar zag ik de schaduw.

Ik slikte en balde mijn handen tot een vuist. Toen ik met mijn ogen knipperde stond de schaduw niet meer achter haar: hij stond naast haar.

Ik had vandaag mijn medicijnen niet genomen, en toch bleven die hallucinaties me achtervolgen.

Met nog steeds gebalde vuisten staarde ik naar mijn vriendin, ik probeerde niet naar de schaduw te kijken. Ik haalde diep adem.

Gisela liet af en toe een gefrustreerde zucht horen - dit omdat ze soms niets begreep van wat ze las. Maar ik had ook opgemerkt dat er iets niet ging. Ik had het gevoel dat ze niet alles had verteld, dat ze veel meer had gevonden dan alleen maar een boekje en een potje met een insect. Er was nog iets anders aan de hand.

'Ik begrijp nu waarom ze wapens bij zich hadden,' zei ze. 'Ik zou ook mensen vermoorden als ik een universiteitsstudent was.'

Ik glimlachte, en zuchtte opgelucht. De schaduw was weg.

Vanuit mijn ooghoek zag ik mijn kat naar ons toe stappen. Hij sprong op het bankje.

'Denk je dan dat het echt studenten zijn?' vroeg ik. En ik ging recht tegenover haar zitten, tussen al die boeken.

Ze schudde haar hoofd.

En ik keek naar het boek dat het dichts bij me lag. Het lag open, bij een hoofdstuk dat over de Vijf Helden vertelde. Ik pakte het in handen vast en bekeek het.

'Vind je niet dat er iets raars is aan die verhalen?' vroeg Gisela plots. Ze had opgemerkt dat ik met de Vijf Helden bezig was, ik voelde haar blik op mij rusten. En net zoals die ochtend kon ik die irritatie in haar stem horen. 'Ik heb altijd al het gevoel gehad dat er iets niet klopt, dat het niet volledig is.'

Ik keek op en trok mijn wenkbrauw op. 'Hoe bedoel je?'

'De Vloek van de Magiërs.' Ze sloeg het boek dat in haar handen lag dicht. 'Genezers konden niet genezen zonder een paar jaren van hun eigen leven weg te geven. Shaiks konden de toekomst voorspellen maar als ze het aan iemand vertelden, stierf deze persoon en als ze de voorspelling probeerden te veranderen, werd het erger. Ze waren gedoemd om het geheim te houden.' Ze stopte even. 'De Goden gaven hen deze vloek, om aan te tonen dat, ook al waren zij van magie gemaakt en wij van klei, ze waren niet superieur aan ons en ze stonden al helemaal niet boven de Goden.'

Het zilveren lichtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu