22- Odyssee

66 5 42
                                    

Snel deed ik een plukje haar achter mijn oor. Ik had het opgestoken en omwikkeld met een blauwig hoofdband dat Madame De Garderobe me had gegeven.

Weer ging ik met een spons in de emmer en maakte het raam schoon. De bibliotheek had er prachtig uitgezien, maar toch was het me niet ontgaan dat ze een schoonmaakbeurt nodig had.

En gelukkig kon ik rekenen op enkele helpende handen.

“Lumière! Pas toch eens op met die kaarsen! Je zit in een ruimte vol oud perkament hoor!”, schreeuwde Pendule naar de kandelaar toe.

Lumière antwoordde niet maar blies zijn kaarsjes toch heel stilletjes uit.

Plumette danste elegant door de boekenrekken heen om stof mee te nemen.
Even wou ik dat ik haar was en ík tussen die boeken zweven kon. 

“Ben je blij met je boeken, Belle?”, vroeg Mevrouw Tuit me opeens.

Ze was de kamer met haar zoontje binnengekomen met naast hen op de kar een kopje kamillethee.
Barstje huppelde al snel door de bib rond na een waarschuwende blik van zijn moeder.

“U kan niet geloven hoeveel, Madame.”

“Even blij als in jouw dorp?”, vroeg ze oprecht.

Alsof ze er alles aan wou doen om me thuis te laten voelen. Ze was toch zo vriendelijk. Ik wed dat mijn moeder goed op haar leek. Ik dacht na over haar vraag.

“Ik was niet.... blij in Villeneuve. Nooit écht. Het was meer een verplichting om al het ouderwets denken, alle handelingen die men steeds opnieuw uitvoerde, alle verwaandheid... te aanvaarden.
En dat deed ik dus maar.
Het werd een gewoonte. Maar hun vordering van zaken...
Nee, die heeft me nooit blij gemaakt. Het is als een algoritme van mensen die steeds, maar dan ook stééds hetzelfde doen en hetzelfde denken. Er is geen ruimte voor iets revolutionairs.
Voor nieuwe opvattingen.
Zo hadden ze ook snel hun oordeel over míj”, zuchtte ik.

Lumière en Pendule waren ook komen luisteren. Ik denk dat het de eerste keer was dat ik zoveel aan een stuk had gezegd. Ze keken me onbegrijpelijk aan.

“Maar u bent een schoonheid, mademoiselle!”, zei Lumière,

“Hoezo zouden ze u slecht beoordelen?” Ik moest blozen van zijn woorden.

Hij moest het ook gezien hebben want hij gniffelde.

“Maar uiterlijk is niet alles”, even dacht ik aan het Beest.
Ja, daar spreek ik mezelf een beetje tegen.

“Ik zit veel met mijn neus in de boeken, daarom vinden ze me raar. Ze denken dat als je 'mooi en jeugdig' bent de rest er niet toe doet.

En niemand lijkt te begrijpen dat ik interesses heb, dat ik een mening heb en daarvoor wil uitkomen.
Het geeft me een opgesloten gevoel.

Ze snappen niet waarom ik zou weigeren om te trouwen met Gaston, de oorlogsheld van het dorp.” Ik rolde mijn ogen.

“Ik mag hem niet echt”, verduidelijkte ik.
“Hij ziet me als niets meer dan een meid of een jonkvrouw in nood”

“Dan ben je toch van hem verlost, nu je híer gevangen zit”, merkte Pendule droog op. Lumière gaf een dreun op zijn klokkenkast.

Belle en het BeestWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu