Epiloog

39 4 14
                                    

Gaston legde nog wat hout bij op zijn primitieve kampvuurtje.

Sinds hij uit he kasteel verjaagd was, had hij in de bossen geleefd. Hij kon niet teruggaan naar Villeneuve of Domille. De mensen zouden hem uitlachen, zouden hem aanzien als een moordenaar. Iedereen lag nu immers aan de voeten van prins Adam en Belle, de vrouw die Gaston met zijn leven was gaan halen.

Dit was haar schuld, haar schuld en die van haar stomme oude vader. Hij had haar moeten dwingen met hem te trouwen. En elke keer deed dat verdomde litteken op zijn kuit hem er aan denken.

En nu zat hij hier te midden van een bos dat plots weer open was gaan bloeien. De grassen waren versierd met kleurrijke bloemen, de bloesems aan de takken van de bomen barstten open en de warme zonnestralen piepten als pilaren door de groene bladeren van de bomen.

Gaston was erin geslaagd een hutje te bouwen, groot genoeg om in te leven. Af en toe ging hij naar het dorp om iets te kopen. Hij gunde niemand een blik waardig en nog steeds was hij even arrogant en egoïstisch. Hij had immers niets fout gedaan. Het was Belle haar schuld. Ooit zou hij wraak nemen en dan zouden ze weer aan zíjn voeten liggen. Hij jaagde om te eten, meestal had hij het gemunt op konijnen, vervolgens stroopte hij ze en grilde het vlees boven het vuur.

De sterrenhemel verlichte het aardoppervlak. Gaston zat met zijn ongeschoren baard en warrige haren aan zijn vuurtje. Te wachten tot zijn eten gaar was. Het bracht een heerlijke geur met zich mee.

Een gevaarlijke geur, het trok de aandacht van alle levende organismen.

Zo ook van een gedaante die uit de schaduw opdrong.

Opeens werd alles mistig, Gaston zag zijn gepoetste leren laarzen niet meer. De geur van rozen overweldigde hem en een frisse wind kwam opsteken.

Van tussen de bomen verscheen een oude vrouw gehuld in een zwart gewaad en met een kromme rug, naarmate ze dichterbij kwam stak ze haar hand uit naar de verbaasde jager.

Er lag een roos in haar handpalm. Een bloedrode roos, met grote gezonde bladeren en een steel met scherpe doorns.
De rozenblaadjes leken te fonkelen, maar dat beeldde Gaston zich vast in.

Door het vuur kon hij steeds beter het gezicht zijn van de oude dame. Ze was lelijk, haar gezicht stond vol met rimpels, haar ogen waren geel en omringd met kraaienpootjes. Boven haar dorre lippen had ze een grote puist, waar een verwilderde haar uit leek te groeien. Haar nek leek de kwab van een kalkoen en het merendeel van haar grijze haar was ze verloren. Gaston rilde bij de gedachte om er lang naar te moeten staren. De vrouw sprak hem aan, met de krakerigste stem die hij ooit gehoord had.

"Zou ik een stuk van uw vangst mogen eten, ik heb al dagen niks door mijn keel gehad. Zou ik ook aan dit kampvuur mogen overnachten? In ruil daarvoor geef ik u deze roos."

De vrouw kon zijn antwoord op zijn gezicht lezen, maar al wat ze kon doen was de man grijnzend toelachen.

En toen sloeg de duisternis toe.

🌹

Belle en het BeestWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu