Je bleef eten. Je zat tegenover me.
Elke keer dat ik naar je keek, keek jij op en lachte naar me.
Je lachte met de mooie lach en de leuke, vrolijke en bekende twinkeling in je ogen.
Elke keer dat jij lachte, lachte ik terug, verlegen.
JE LEEST
Jij stond aan de overkant (Voltooid)(Dutch)
ContoTerwijl jij aan de overkant stond, keek ik naar jou vanaf de andere kant van de straat.