Vanuit de bosjes kijk ik toe naar het meisje dat over straat loopt. Haar lange, zwarte haar wappert achter haar aan en haar groene ogen zijn op de grond gericht, terwijl ze langzaam doorloopt. Haar ogen zijn groot vergeleken met haar bleke, smalle gezichtje. Het geritsel achter me laat me omdraaien. Razendsnel pak ik een mes uit mijn zak en richt hem op de jongen voor me. Bruine ogen en het blondste Engelenhaar is het eerste wat ik zie. Toch zijn zijn wenkbrauwen donker.
‘Wat een fijne begroeting Alexius,’ zegt de jongen die tegenover me staat. Zijn zware stem dreunt over straat maar niemand lijkt het te horen.
‘Laat me met rust,’ antwoord ik. We kennen elkaar, maar ik stop het mes niet weg, ik vertrouw hem niet. De jongen maakt geen aanstaltte om weg te gaan en dat irriteert me.
‘Ik zei, laat me met rust Dux,’ grom ik.
‘Nee Alexius. Wat ben je aan het doen?’ De bruine ogen van de blondharige jongen zien er onschuldig uit, maar ik weet wel beter. Dux is alles behalve onschuldig.
‘Niks, ik doe niks,’ brom ik, terwijl ik mijn ogen weer op het meisje richt. Dux ziet ook waar ik naar kijk en hij draait zich om naar het donkerharige meisje. Dan knijpt hij zijn ogen een beetje samen en houdt zijn hoofd schuin. Ik zie dat ze een zacht kreetje slaakt en naar haar hoofd grijpt, terwijl ze haar handen over haar oren legt. Geschrokken kijk ik Dux aan. Ik weet waar hij mee bezig is. Hij praat tegen haar, maar ik heb geen idee wat hij zegt.
‘Waar ben je mee bezig?’ vraag ik. Mijn ogen flitsen van Dux naar het onbekende meisje. Als hij geen antwoord geeft vraag ik het opnieuw.
‘Waar ben je mee bezig?’ Opnieuw krijg ik geen antwoord en ik begin nu echt mijn geduld te verliezen.
“Waar ben je mee bezig? Stop het!” brul ik in de gedachten van Dux. Verbaast kijkt hij op, waardoor hij geen oog meer voor het meisje heeft. Meteen laat ze haar hoofd los en kijkt verbaast om zich heen. Haar groene ogen zoeken naar iets of iemand die de vreemde stem in haar hoofd veroorzaakte.
‘Wat?’ vraagt Dux geïrriteerd en hij zorgt dat zijn blonde haar weer omhoog komt te staan.
‘Laat haar met rust,’ grom ik. Dux trekt een donkerharige wenkbrauw op.
‘Waar ben je mee bezig Alexius? Waarom bescherm jij een zielig mensenmeisje?’
‘Laat haar met rust,’ grom ik opnieuw naar Dux.
“Waar ben je mee bezig Alexius! Waarom bescherm jij een zielig mensenmeisje?!” De stem gevuld met macht laat me in elkaar krimpen. Toch recht ik al snel weer mijn rug en kijk Dux woedend aan. Dux trekt zijn donkerharige wenkbrauw opnieuw op en balt zijn rechter vuist. Met onmenselijke snelheid komt Dux’ vuist op mijn gezicht af. Ik kan de vuist niet ontwijken. Er is geen pijn als de vuist op mijn gezicht terechtkomt, dat is één van de voordelen. Door de snelheid waarmee de vuist mijn gezicht raakt val ik geruisloos op de grond. Ik sta snel weer op alsof er niks gebeurt is –wat eigenlijk ook zo is- en bal ook mijn vuist. Klaar om te slaan. Dan zegt Dux iets wat ik niet verwacht.
‘Alcippe verwacht je vanavond om tien uur.’ Dux draait zich om en loopt weg. Zijn lange, donkere jas wappert achter hem aan en zijn voetstappen zijn verbazingwekkend zacht. Verbaast blijf ik achter de bosjes zitten. Het onbekende meisje is allang weg en de straat ziet er uitgestorven uit. Met een luide zucht stap ik achter de bosjes vandaan, steek mijn handen in de zakken van mijn donkere spijkerbroek en slenter de straat uit.
---
‘Alcippe,’ zeg ik tegen de vrouw voor me terwijl ik een kleine buiging maak.
‘Alexius, wat een, uhm, aangename verrassing.’
‘Dux zei dat je me verwachtte, dus zo’n verrassing is het niet neem ik aan,’ antwoord ik bot. De vrouw voor me trekt één van haar donkerharige wenkbrauwen op. Alcippe straalt macht uit en niet alleen haar uiterlijk is donker, maar ook haar innerlijk is gevaarlijk als ze niet goed gezind is. Haar haar valt tot op haar schouders en het is onduidelijk welke kleur het nou is. Een blonde en bruine kleur gaan in elkaar over. Ze heeft een smal gezicht, een kleine ronde kin en een nog smallere neus. Op dit moment draagt ze een wit shirt met daarover een leren jasje. Verder draagt ze een zwarte, leren broek en in haar oren zitten verschillende oorbellen. Haar donkerbruine ogen staan hard en zijn opgemaakt met donkere make-up. Alcippe gaat al een tijd mee, zelfs langer dan mij. Ookal is ze al zo oud, er zijn nog nergens rimpels te zien.
‘Sorry? Wat zei je Alexius?’
‘Niks Alcippe.’
‘Goed. Wat heb ik trouwens van Dux gehoord? Iets over een mensenmeisje?’
Ik sla mijn ogen neer en kijk naar mijn schoenen. Ik wil weglopen, maar bedenk dan dat Alcippe voor me staat.
‘Het is dus waar?’ sneert ze. ‘Onze grote, stoere Alexius beschermt een mensenmeisje! Waarom? Het is maar een mens Alexius! Ze is sterfelijk en niet bijzonder!’
‘Alcippe?’ vraagt een jongensstem rechts van me. Ik kijk opzij en zie een vrij kleine, blondharige jongen staan. Zijn haar staat omhoog, maar is duidelijk geverfd. Hij heeft grote blauwe ogen en er zitten een aantal kleine moedervlekjes in zijn nek en één op zijn wang. Hij draagt een zwarte spijkerbroek, een wit shirt met korte mouwen en een mouwloos spijkerjasje. Zijn voeten zijn in zwarte All Stars gestoken en hij neemt ook mij in zich op.
‘Ja Calvin?’ zucht ze geïrriteerd. Snel kijkt de jongen weer naar Alcippe.
‘Archelaus vroeg naar je. Het- het was belangrijk.’ Als er iemand hoger staat dan Alcippe is het Archelaus wel. En als je naar de roddels van alle Gevallenen luistert is Alcippe bang voor Archelaus. Alcippe kijkt me woest aan.
‘Dit keer kom je ermee weg Alexius! Maar laat het een waarschuwing zijn! Je blijft uit de buurt van het mensenmeisje, want anders stuur ik iemand op haar af!’
Dan duwt ze me opzij en stampt weg. Ik zucht opgelucht, draai me om en loop het oude pakhuis uit. Ik loop naar mijn zwarte Pick-up, open de deur en hijs mezelf in de bestuurdersstoel. Ik draai de parkeerplaats af en rijd richting mijn huis. De lucht ziet er donker uit en bomen flitsen met grote snelheid langs als ik het gaspedaal verder indruk. Met trillende handen houd ik het stuur vast. Dan zie ik haar lopen. Haar schouders zijn opgetrokken, haar zwarte haar wappert achter haar aan en haar groene ogen zijn op de stoep gericht. Ze sjokt langzaam verder zonder op of om te kijken van andere geluiden. Dan merk ik dat er druppels op de ramen van mijn auto vallen. Het begint steeds harder te regenen. De regen valt in grote druppels op de ramen en ook het meisje is al snel doorweekt. Ik twijfel, terwijl mijn gedachten op de loop gaan. Moet ik haar helpen? Maar dat is tegen de regel van Alcippe, dan gaan ze achter haar aan. Sinds wanneer luister ik naar Alcippe?
Ik zucht, kom naast haar tot stilstand en open het raam aan de bijrijderskant van mijn Pick-up.
‘Stap in.’
Het meisje kijkt me onderzoekend aan, maar loopt dan door alsof ze me niet gehoord heeft. Ik zucht diep, rijd een stukje verder om het meisje in te halen.
‘Stap in meisje.’ Opnieuw kijkt ze me aan.
‘Waarom zou ik met iemand meerijden die ik niet ken en nooit gezien heb?’
‘Het is dat of zeiknat worden,’ zeg ik schouderophalend. Even zie ik twijfel in haar ogen. Dan zucht ze en opent de deur van de Pick-up. Ze stapt in, maar gaat zo dicht bij de deur zitten dat er een grote afstand tussen ons is. Ik zucht luid als ik weer doorrijd. Het idee dat Dux me nu staat te bekijken vanuit de bosjes laat een rilling over mijn rug lopen, toch lijkt het alsof ik een schim in de bosjes zie staan. Ik schud mijn hoofd en kijk vanuit mijn ooghoek naar het meisje. Nu ze zo dicht bij zit kan ik haar beter bekijken. Haar ietwat natte, zwarte haar valt in golven over haar schouders. Haar ogen zijn groot en groen en vallen goed op bij haar, inderdaad, smalle gezicht. Haar lange, donkere wimpers staan krullend omhoog en steken af tegen haar bleke huid.
‘Alexius,’ besluit ik uiteindelijk te zeggen.
‘Huh?’ zegt ze terwijl ze opkijkt.
‘Mijn naam… Alexius.’
‘Oh.’
JE LEEST
Dochter van Mens en Engel
Fantasy'Ik weet wat jij bent, dat jij bijzonder bent,' zegt ze zuchtend. 'Je hebt gezegd dat ik ook bijzonder ben, dat ik anders ben. Maar- maar wat ben ik dan?' 'Waarom wil je dat weten Ly?' vraag ik nieuwsgierig. Ze zucht. 'Snap je dat dan niet?' vraagt...