hoofdstuk 4

41 1 0
                                    

De terugweg was zwaar.
Hij kon zich niet voorstellen dat hij zo ver had gelopen.
Hoe verder hij liep, hoe onzekerder hij werd.
Hij herkende de weg ook niet.
Hij had het eigenlijk wel moeten herkennen.
Hij was hier ten slotte bij de heenweg ook langsgekomen.
Als het goed was tenminste.

En toen gebeurde het.
De zon ging weg.
En er kwamen dikke donkergrijze wolken.
Brian werd erg geïrriteerd.
Zelfs een beetje kwaad.
Hij liep in een zo recht mogelijke lijn verder.
'Had ik maar een kompas meegenomen' mompelde Brian in zichzelf.
Hij liep maar door.
Op een gegeven moment dacht hij dat hij zelfs rondjes aan het lopen was.
Die omgevallen boomstronk met witte paddestoelen had hij al eerder gezien.
Maar hij liep door.

En toen kwam het.
Hij hoorde auto's.
En waar auto's zijn is een weg.
En waar een weg is zijn mensen.
Hij luisterde beter.
Ja, het was echt een weg!
Er schoot een opluchting door hem heen.
Even dacht hij dat hij nooit meer terug zou komen.
Heel even maar.
Maar alles is nu goed.
Hij ging sneller lopen nu.
Steeds sneller.
Het lopen werd rennen.
Het rennen werd sprinten.
Steeds harder ging hij.
De wind suisde door zijn oren.
Hij lette niet op de bramenstruiken waar hij recht doorheen liep.
De schrammen die hij ervan kregen maakte hem ook niet uit.
Hij rende door.
'Daar achter die heuvel' dacht Brian.
Hij rende door.
Hij begon al aan het beklimmen van de heuvel.
Nog 30 meter.
Nog 20.
Nog 10.
En daar achter de heuvel lag...
Een waterval...
Brian kon wel janken.
Hij pakte een stok, en smeet hem in het water.
Hij pakte er nog een en deed daar hetzelfde mee.
Hij had de watwerval voor een autoweg aangezien.
Nu miste hij thuis alleen maar erger.
Toen alle takken om hem heen op waren om in het water te gooien, begon hij aan de stenen waarvan het er vol lag.
Hij moest terug thuis komen.
Het moest.

overlevenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu