4 Verleden

148 8 2
                                    

Wat de reden is dat ik wakker word, kan ik niet aanwijzen. Dat twee tellen later een luide piep klinkt, weet ik wel. Verschillende lampjes van de apparaten aan de muur beginnen te knipperen en nu begint ook het tweede apparaat herrie te maken. Ik schiet overeind en heb twee tellen nodig om tot me binnen te laten dringen waar ik ben. Zodra tot me doordringt dat ik in het ziekenhuis ben en naast een doodzieke Matthy lig, voel ik mijn maag een salto maken. De combinatie van een ziek persoon, samen met apparatuur dat als een gek tekeer gaat, kan nooit iets goeds betekenen. Mijn blik vliegt een aantal tellen door de kamer, maar blijft rusten op de blonde jongen in het bed naast me. Met gesloten ogen en een ontspannen uitdrukking ligt hij onder de sneeuwwitte lakens, iets wat totaal niet strookt met de vele lampjes en geluiden die uit de apparaten komen. 'Matt,' breng ik uit. Ik krijg geen reactie.

Plots overspoelt een gevoel van paniek mijn lichaam. Alles in me zegt me dat er iets verschrikkelijk mis is. Met beide handen pak ik de schouders van de blonde jongen vast. 'Matt,' herhaal ik, nu luider. Nog steeds geen reactie. Mijn hoofd schiet omhoog en ik laat mijn blik op de hartmonitor vallen.

Een horizontale streep.

Nee. Nee. Nee. Geen hartslag.

Mijn hand vliegt naar de rode noodknop aan de muur en ik spring op van het bed. Onderweg stoot ik mijn voet tegen een stoel en struikel bijna over mijn eigen voeten, maar zodra ik de deur bereik, sprint ik de gang op. Ik moet iemand vinden. Matthy heeft geen hartslag meer.

Exact dat is wat ik roep. Haast hysterisch verlaten de woorden mijn mond. 'Hij heeft geen hartslag meer.' Tranen zijn er echter niet. Het enige wat er nu is, is blinde paniek en een opkomend gevoel van misselijkheid. 'Iemand, help!' roep ik wanhopig. Godzijdank wordt er gereageerd op mijn roepen en vliegen er twee klapdeuren aan het einde van de gang open. Er komen twee mensen in lange, witte jassen aan gerend die waarschijnlijk het signaal van de noodknop hebben ontvangen.

Een arts en een verpleger gaan de kamer in, op de hielen gevolgd door mij. Een van de twee mannen laat zijn blik op de hartmonitor vallen. 'Geen hartslag!' roept hij. Zijn hand grijpt naar de zak van zijn witte jas waar hij het knopje van een of ander apparaatje indrukt. De verpleger duwt inmiddels mijn bed opzij, waardoor je nu om Matthys bed heen kunt lopen. Zodra er ruimte is gemaakt, ren ik nog net niet op Matthy af en pak ik zijn hand vast. Ik had beloofd bij hem te blijven en ik zal die belofte nakomen. Kom op Matt, je bent zo sterk.

Dan gebeurt hetgeen wat ik nooit hoopte mee te maken. De arts trekt Matthys shirt uit en zet zijn handen op de borst van de jongen; mijn beste vriend, om precies te zijn. Op een regelmatig tempo drukt de man Matthys borstkas in. Ik ben momenteel getuige van het reanimeren van mijn beste vriend. Tranen zijn er echter nog steeds niet. De paniek en angst zijn te groot voor verdriet. Terwijl ik mijn blik strak gericht houd op de blonde jongen, voel ik mezelf licht in mijn hoofd worden en begint het me te duizelen. Matt, please, blijf bij me.

Op datzelfde moment komen er nog drie mensen de kamer in gerend die allemaal een plek vinden rond het bed. Mijn grootste angst is dat ik hem nu los moet laten. Ik had het hem beloofd. Ik had hem beloofd dat ik bij hem zou blijven, hem vast zou blijven houden. Wat er ook gebeurt, ze zullen me niet op de gang zetten.

'Matthy, blijf hier. Blijf bij me. Alsjeblieft,' fluister ik zacht en met een trillende stem. Mijn stemgeluid zal vast niet over de commotie van de verplegers heen komen, maar ik weet dat hij het zal horen. Ik weet dat hij mijn stem uit duizenden zou herkennen en ik hetzelfde bij hem zou doen. Zijn vingers voelen slap in mijn hand en nog steeds heb ik hem niet zien of voelen bewegen. Even glijdt mijn blik naar de hartmonitor. Nog steeds een horizontale streep.

In mijn ooghoek zie ik hoe iemand stickers op zijn borst plakt. Ze gaan hem zo een schok toedienen. Maar ik wil hem niet loslaten. Ik moet hem vasthouden. Ik moet mijn belofte nakomen. Misschien is het wel het laatste wat ik voor hem kan doen.

'Allemaal los!' hoor ik een vrouwenstem door de kamer gaan. Het komt maar half binnen, maar toch doe ik wat me gevraagd wordt. In een vlugge beweging laat ik zijn hand los. Ik weet dat het is om niet zelf ook een schok te krijgen, maar toch voelt het verschrikkelijk. Het enige wat ik hem beloofd had te doen, heb ik niet gedaan.

De man aan de andere kant van het bed gaat verder met reanimeren. Op dat moment weet ik niet hoe snel ik Matthys hand weer vast moet pakken. Zijn hand ligt slapjes in die van mij en ik heb nog nooit zo graag gewild dat hij zijn vingers met de mijne zou vervlechten. 'Kom op Matt, kom op,' smeek ik zachtjes. 'Blijf sterk, je kunt het.' Niemand die het hoort. Niemand die mij ziet. Niemand die Matthy ziet. Ja, er staan 5 dokters over hem heen gebogen, maar niemand die hem ziet. Het enige wat zij zien is zijn lichaam, zijn hart wat niet meer klopt en de horizontale streep op de hartmonitor. Ik daarentegen zie mijn beste vriend, de jongen die ik al het langst ken van de Bankzitters, de jongen die altijd aan mijn zijde heeft gestaan, de jongen op wie ik altijd kon rekenen. Mijn beste vriend die geen hartslag meer heeft.

Plots valt alles en iedereen in de ruimte stil. Verbijsterd kijk ik op en laat ik mijn blik over de in het wit geklede mensen glijden. Op hun beurt kijken ze allemaal naar Matt, degene die nog steeds op geen enkele manier gereageerd heeft. De stilte is oorverdovend en ik voel een soort zwaarte in de kamer hangen. Het is als een druk die de lucht uit mijn longen perst. Ik zie een vrouw die bij Matt's voeteneind staat op haar lip bijten, waarna ze haar hoofd van iedereen afwendt. Ook de man tegenover me slaat zijn ogen neer. Naast me hoor ik iemand slikken, wat me doet beseffen hoe droog mijn keel aanvoelt. Ik ben bang voor wat er dan ook gaat komen, want ik weet dat er iets zal komen. Het voelt alsof ik op het randje van een afgrond sta en ieder woord mijn laatste zetje de diepte in kan zijn.

Ik kijk naar de vrouw naast me. Ook zij heeft haar blik gericht op mijn beste vriend. Blijkbaar voelt ze dat ik haar aankijk en even kijkt ze op. Ik vang een verdrietige blik. Vlug kijkt ze weer van me weg, maar in die twee tellen heb ik in haar ogen meer afgelezen dan wat er in honderd zinnen beschreven zou kunnen worden. Nee. Nee. Nee. Dit kan niet waar zijn. Mijn ogen vliegen over de mensen die allemaal om Matthy heen staan en dan ontmoet ik de blik van de man schuin tegenover me. Hij bevestigt mijn vermoedens met een klein meelevend knikje. 'Gecondoleerd,' zegt hij zacht. 'Overleden op 23 oktober 04:36,' hoor ik iemand naast me zacht zeggen, maar wie het is, komt al niet meer bij me binnen.

De vloer zakt onder mijn voeten weg. Verbijsterd laat ik mijn blik over de mensen om me heen glijden, maar kom uiteindelijk uit bij Matthy. Ik staar naar hem, terwijl de woorden "gecondoleerd" en "overleden" in mijn gedachten nagalmen. In mijn hoofd trekt een mist op. Het enige wat er boven de mist uit komt, zijn die twee woorden. 'Nee,' stamel ik zacht, verbijsterd. Het kan niet. Matthy en dood kan niet. Die combinatie is onmogelijk. Zo meteen opent hij zijn ogen, sluit hij me in zijn armen en gaan we samen naar huis. Maar dat gebeurt niet. Matthy opent zijn ogen niet . Hij lacht niet naar me om vervolgens te zeggen dat hij hier weg wil en voorstelt om naar huis te gaan. Een koude rilling trekt over mijn lichaam en een aantal tellen later heb ik het weer bloedheet. Ik ben misselijk. Zo kapot misselijk. Nog steeds zijn er geen tranen. Het enige wat er is, is het besef wat zich langzaam tot me binnendringt en de vreselijke, hartverscheurende pijn die ik vanbinnen voel. 'Nee, nee, nee, nee,' is het enige wat ik herhaaldelijk uit kan brengen, terwijl Matthys kouder wordende hand nog steeds in de mijne ligt.

Mijn maatje voor het leven werd letterlijk een maatje voor het leven. Voor zijn leven. Niet het mijne. Ik heb naast hem gestaan tot hij zijn laatste adem uitblies, terwijl ik moet leven met een gemis wat door niemand opgevuld kan worden.

'Het spijt ons, we konden niets meer voor hem doen,' zegt de man tegenover me met een trieste klank in zijn stem. En dat is het moment waarop mijn wereld zoals ik deze tot nu toe gekend heb, instort.

It's ok // Robbie van de GraafWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu