hoofdstuk 10

2.9K 19 6
                                    

Na het “eten” gingen we naar Thomas’ appartement. De deur was nog niet gerepareerd, maar dat was niet erg. Ik sprong naar zijn bank en liet me met een zucht op de kussens vallen. Het was heel vreemd, want door mijn scherpe ogen zag ik nu elke steek van het kussen, elk draadje dat er door heen was gespannen. Ik gooide het kussen naar een hoek van de kamer, maar door dit simpele gabaar merkte ik weer hoe sterk ik was. Het kussen kwam met een harde klap tegen de muur aan en liet er een deuk achter. Ik kreunde gefrustreerd. Thomas liep naar me toe en liet zich naast mij op de bank zakken. ‘ik weet niet of je het al aankan, maar ik moet het toch vertellen’ zei hij. ‘we zijn zegmaar nog niet van Peter, Beck en Melanie af. Ze zullen ons zoeken. Ze weten niet dat jij een vampier’ ik kreunde nog een keer ‘bent, maar ik denk dat ze wel een vermoeden hebben. Ze hebben gezien hoe slecht jij er aan toe was. Ze denken waarschijnlijk dat je of dood bent of een vampier bent. Maar ze zullen sowieso achter mij aankomen. We moeten op onze hoede zijn’. Ik knikte langzaam. Dat was waar ook. Ze hadden waarschijnlijk andere ideeën gehad over hoe die avond had moeten verlopen. We hadden het niet moeten overleven…‘wanneer verwacht je ze hier?’ vroeg ik, terwijl ik me onbewust schrap zette. ‘ik heb geen idee’ zuchtte Thomas en hij zakte wat omlaag op de bank. Ik kwam overeind en ging wat dichter naast hem zitten. Ik nestelde me onder zijn arm en hij trok me tegen hem aan. ‘het komt wel goed. We zijn nu met z’n tweeën’ mompelde ik tegen zijn T-shirt aan. Thomas liet zijn kin op mijn hoofd rustten en slaakte een vermoeide zucht. ‘ik weet het…ik weet het…al vind ik het geen prettig idee dat jij met een van hun zou vechten, hoewel je nu even sterk bent als hun…’ mompelde hij voor zich uit. Ik sloeg mijn armen om zijn nek en keek hem aan. Hij boog zich naar voren en kuste me. Ik trok hem nog wat dichter naar me toe en voelde de liefde tussen ons in hangen. Dat was door mijn ongewenste transformatie ten minste niet verloren gegaan. Na een paar minuten trok Thomas zich terug. ‘we zullen moeten vertrekken, Sophie. We zullen hier snel weg moeten, zodat ze ons minder makkelijk kunnen vinden en dan, als het niet meer anders kan, de confrontatie aangaan’ zei hij, en ik voelde me verdrietig worden vanbinnen. Ik zou mijn vader moeten achterlaten. Ik zou mijn school hier niet afmaken, terwijl ik er nog maar zo kort opzat. Nu ik het me bedacht, merkte ik dat mijn hele leven in minder dan 2 weken totaal overhoop was gehaald. Het kon bijna niet erger. ‘kan ik mijn vader nog 1 keer zien voor we vertrekken?’ vroeg ik. Thomas kreeg een klein fronsrimpeltje tussen zijn ogen, dacht even na en liet toen een zucht ontsnappen. ‘dat…dat zou moeten kunnen’ zei hij, en ik glimlachte. Mijn vader zou niet in totale onwetendheid achterblijven. Thomas stond op en liep naar de badkamer. Even later kwam hij terug met 2 kleine doosjes in zijn hand. ‘doe deze in. Ze lijken op je oude oogkleur. Niet helemaal, maar beter dan..nu’ zei hij, en hij wierp de doosjes naar me toe. Ik bedacht me dat ik mijn nieuwe oogkleur nog helemaal niet had gezien. ‘heb je ook een spiegel?’ vroeg ik daarom ook. Thomas leunde naar iets achter de bank en kwam tevoorschijn met een klein spiegeltje met een standaard op de achterkant. Ik pakte hem aan en keek met ingehouden adem naar mijn ogen. Geschokt blies ik hem weer uit. Mijn groenblauwe ogen waren veranderd naar een hele lichte, turkooizen kleur, met gouden stipjes er in. Ik bleef er even naar kijken, gebiologeerd door de vreemde gouden puntjes die bijna licht leken te geven. Toen scheurde ik mijn blik los van mijn spiegelbeeld en pakte een van de doosjes. Mijn moeder had vroeger lenzen gehad, tot ze haar ogen had laten lazeren, dus ik wist hoe je het moest doen. Ik draaide het dekseltje er af en zag er een lichtblauw rondje in liggen. Het leek inderdaad wel wat op mijn oude oogkleur. Ik liet de lens met de bolle kant op mijn wijsvinger liggen en drukte de holle kant op mijn oog. Onmiddellijk begon die te tranen. Na een paar keer verwoed geknipperd te hebben, kreeg ik weer zicht. Ik zuchtte gefrustreerd. Het leek net alsof alle spullen in Thomas’ huis een lichtblauw tintje hadden gekregen. Thomas glimlachte naar me. ‘je bent blauw’ zei ik tegen hem, en hij glimlachte nog breder. ‘jij bent voor mij bruin, dat is erger’ zei hij, en hij grinnikte. Ik deed de andere lens in en stond op. ‘nou, laten we dan maar gaan’ zei ik, en Thomas werd weer serieus. ‘ik vind het zo erg dat we..moeten gaan, Sophie. Ik had dit nooit gewild, ik..’ zei hij, maar ik legde hem het zwijgen op door hem te kussen. ‘het is gebeurt. Ik..ik ben... een soort van blij dat je het hebt gedaan. Dit is nu nog beter dan dood zijn. En ik heb jou’ fluisterde ik. Thomas liet een zucht ontsnappen. ‘maar..je bent verdoemd..je..je leeft voor eeuwig. Word nooit ouder. Krijgt nooit kinderen..’ mompelde hij. ‘Thomas, ik ben niet verdoemd, ik heb jou. Als je dit niet had gedaan, had ik helemaal niet geleefd, was ik ook nooit ouder geworden en had ik ook nooit kinderen gehad. Feitelijk heb je niks van me afgepakt. Dat heeft Melanie gedaan, niet jij. Vergeet dat niet, oké?’ sprak ik hem tegen. Hij knikte, en ik zuchtte. ‘kom, we gaan. Hoe langer we wachten, hoe sneller ze ons vinden’ zei ik, en ik pakte zijn hand. We liepen naar de deur en stapten weer over de restanten van de deur. Toen we de trap af waren en buiten stonden, leidde Thomas me naar een donker paadje achter de flat. ‘zin om te rennen?’ vroeg hij, en ik knikte. Ik was nu toch ongelofelijk snel, dus waarom maakte ik daar geen gebruik van? We begonnen met een paar normale stappen, maar hoe meer we er zetten, hoe sneller we gingen. Na 10 stappen gingen we zo snel dat de huizen wazig zouden moeten zijn geworden. Maar ik zag nog altijd elk detail. Elke baksteen, elk raam. Stoer, dacht ik bij mezelf. We renden een tijdje door, en op een gegeven moment kwam mijn huis in zicht. Het moment van afscheid nemen kwam er aan, dacht ik bitter. Ik voelde een kneepje in mijn hand en keek opzij naar Thomas. Hij keek me bemoedigend aan. Op 100 meter van mijn huis af minderden we snelheid en liepen we de normale weg op. Ik probeerde nog wat te treuzelen door wat langzamer te gaan lopen. Thomas liet me. Hij wist dat dit lastig voor me was. Toch kwam de voordeur veel te snel in zicht. ‘klaar?’ vroeg Thomas, en ik knikte langzaam. Ik liep over de oprit naar de deur en drukte langzaam op de bel. Ik hoorde wat gestommel in de keuken en zware voetstappen die de gang in liepen. De deur werd van het slot gehaald en ging open, voor mijn gevoel bijna in slow motion. Mijn vader stond in de deuropening. Hij keek van mij naar Thomas en weer terug naar mij. Ik haalde een keer diep adem en zei toen, met een droge keel: ‘hoi pap, ik moet je wat vertellen. Ik ga weg. Het huis uit. Vandaag nog’. Mijn vader keek me met grote ogen aan, en toen barstte hij los.

Stranger (OUD VERHAAL)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu