// Vogels, gezang
Rode hoed, Lange laarzen//
Ik kom dichter bij de plek, alles is donker. Hier en daar, uit een hoekje van de hemel hoor ik 'zingende' vogels. Die wel gelukkig kunnen zijn, in tegenstelling tot mij. Hun 'gezang' vrolijkt me niet op, jammer genoeg.
Misschien is het wel geen gezang? Misschien is het een oproep aan de piraten om de maan te verplaatsen? Alles is mogelijk, zolang je er in gelooft. Maar het is misschien ook het enige waar ik in geloof.
Ik gis (gok), ik gis nog een paar volle minuten en ik zal de kerkklokken van het dichtsbijzijndste dorp horen twaalf uur slaan.
De wind wordt per minuut heviger, wat mijn lange haar naar achter doet waaien. Ik sta nu -schat ik- twintig meter van dé plaats. Er komt een zwart, donker bankje tevoorschijn. Klein, maar groot genoeg om op te slapen. De wind wordt heviger en heviger.
Ik arriveer bij het bankje, recht onder de lantarenpaal die nu geen schrijntje licht wilt laten zien. Mijn ogen sluit ik, en maak een poging tot slapen. Een poging. Mijn beeld kleurt zwart maar wordt lichter en lichter waardoor mijn ogen automatisch open springen.
Alle lantarenpalen flikkeren in het maanlicht, één voor één, of soms meerderen tergelijk. Het is adembenemend om te zien, prachtig. Ik kijk naar boven, de laatste keer dat ik naar de hemel had gekeken was op het kerkhof. Maar dat, is verleden tijd. Ik wil door, door naar Nooitgedachtenland.
Naast de maan glinsteren twee grote sterren, groter dan de rest. Vader is voor mij één van hen. En de andere is mijn moeder, die ik nooit heb gekend. In het weeshuis ben ik opgevoed, zonder moeder. En voor mijn vader was ik zwarte lucht.
Mijn legergroene ogen draaien alle kanten op, om alle sterren te kunnen misschien? Tot mijn ogen op iets anders botsen. Een zwarte schim.
Die gewoon staat te kijken naar de straat, recht voor zich en naar zijn of haar horloge. Ik kan zijn of haar gezicht niet zijn. Maar zij of hij heeft het gestalte van een 'hij'. Zijn gezicht is beschaduwd door zijn grote rode hoed met als ik goed kijk, een witte veer? Zijn lange gestalte zit verborgen achter een lange rode jas. Voortdurend kijkt hij nog altijd op zijn horloge en wiebelt hij met zijn voeten die in lange zwarte laarzen zitten.
In een onverwachtste beweging draait hij zich om, waardoor zijn lange jas wordt mee gedraaid door de wind. Net zoals in films, voor zover ik me herinner. De laatste keer dat ik een film zag was dertien jaar geleden.
Hij vangt mijn vragende blik op. Ondanks zijn gigantische hoed kan ik zijn aangezicht zien. Het leek alsof ik wacht op iets, dat niet gaat gebeuren. Maar dat gebeurt wel. Met een traag gebaar haalt de man een stoffig boek -die niet enorm groot is- uit zijn binnenste jaszak. Zijn gezichtsuitdrukking lijkt van het boek te moeten braken.
'Dit boekachtige schepsel is van je nederige neef.' Met deze enige woorden dumpt de man nors het stoffige en bovendien het oud uitziende boek in mijn handen.
En voor ik iets kon zeggen lost de schim in het holst van de nacht op.
Een boek van ene nederige neef
Niet zomaar een boek
Niet zomaar een nederige neef
_________________________________
HEYHOI ,
raden jullie al wie 'de man' is ?