de parachutes

572 17 4
                                    

zie, einde hoofdstuk 24 en begin 25, Spotgaai

Het is een vreemde manier om wakker te worden. De vreemdste die ik ooit heb meegemaakt.

Op de meest onhandige manier die ik me kan bedenken duw ik mezelf rechtop. Ik kan me niet herinneren dat ik ben gaan slapen, laat staan hoe ik hier ben gekomen. Ik lig in een opgedroogde plas bloed tegen de stoeprand van de straat. Nog geen twee meter voor me is een gapend gat van zeker zeven meter. De huizen aan de andere kant van de straat zijn half ingestort, de ruiten gebroken en alle spullen uit het huis liggen als puin over de straat. Maar het ergste zijn de mensen. De mensen die niet meer bewegen. Nooit meer bewegen. Ze zijn niets meer dan lege hulsels, slachtoffer van het geweld op straat. Ik draai me om en kijk naar het grote paleis van de president. Het witte gebouw, wat ooit statig en groots was, is nu alleen maar bedreigend en gevaarlijk.

Eigenlijk wil ik achteruitdeinzen maar mijn lichaam wil niet naar mijn hoofd luisteren. Hij lijkt net of ik ben bevroren. Dan zie ik pas dat dat ook zo is. Zeker de helft van mijn lichaam in ingepakt in een laag rood met witte sneeuw. Rillingen trekken door mijn hele lichaam als ik bedenk wat er gister op straat gebeurd is. Ik wordt misselijk van de geur van de lijken en bang van het gejammer van de overlevende. Of wat er van de overlevende over is. Aan het uiteinde van de straat zie ik een man met maar één arm lopen, mensen met hele stukken uit hun huid en zijn bezaaid met brandwonden. Het is een vreselijk gezicht. Al die mensen als een vleeshoop smekend bij de poort. Smekend om eten, om water, om hun dierbaren. Smekend om hulp.

Na drie keer diep ademhalen duwen mijn armen me overeind. Net als ik denk dat ik rechtop kan staan gebeurd er iets raars. De wereld draait om zijn as, de kleur verandert en mijn beeld trilt. Met een hard klap kom ik op de grond terecht. Snakkend naar adem schieten mijn beide handen naar mijn linker oog. Mijn vingers voelen een ruw oppervlak waar ooit mijn gehele wenkbrauw en ooglid heeft gezeten. Een korst! Het is een korst, ik heb gebloed! De herinnering schiet door mijn lijf, als een kogel door de lucht.

De grote groep met vredesbewakers komt aanrennen. Angstig kruipen ik en mijn zus in het verste hoekje van winkelstraat. Met een harde klap zwaai iemand de deur open en wij worden op de straat gegooid. Flitsende gestaltes rennen rond als ophol geslagen beesten. En daar lig ik dan. Hoe ik het ook probeer, maar opstaan lukt niet. Elke keer als ik denk dat ik sta, wordt ik weer plat getrapt. Het laatste wat ik me met beide ogen herinner is de vredesbewaker die op mijn hoofd trapt. Daar wordt mijn beeld zwart. Het enige wat ik hoor zijn schreeuwende mensen.  Heel ver weg, buiten mijn bereik, hoor ik haar stem. Ze gilt. Ik weet niet wat ik doe, maar wel waarom. Ik begin te schreeuwen en in het rond te trappen net zo lang tot ik overeind sta. Uit alle macht probeer ik bij haar te komen. Ik bots tegen een grote menigte op. Nu ik eindelijk stilsta veeg ik het bloed uit mijn ogen. Ik merk niet eens dat alleen mijn rechter oog open gaat. Een wazige menigte omringt de poort bij de ingang van het presidentspaleis. Ik ben niet groot, maar wel dun dus wurm ik me door de menigte. Twee meter van het hek krijgt ik zich op het tafereel. De menigte wordt tegen gehouden door een grote kooi.  Een kooi met kinderen! Ik voel dat ik bijna omval als ik besef waar haar gegil vandaag kwam. De schreeuwende mensen drukken me plat in de hoop dichter bij de kooi te kunnen. Spartelend probeer ik te kijken of ze daar is. Ik moet het weten. En dan zie ik haar. Ze zit tegen wezenloos tegen de muur met haar handen om de tralies geklemd alsof ze geen hoop heeft in de kooi zonder de buitenwereld te kunnen aanraken.

Ik begin te schreeuwen. Ik schreeuw zo hard ik kan. Ze hoort me niet. De menigte is vele male luider dan ik. Zo staar ik naar haar. En zij staart naar de menigte ook al weet ik dat ze me niet ziet. Het is een verschrikkelijk om hier zo machteloos te staan terwijl ik haar laatste hoop ben en zij de mijne.

Net als ik me heb voorgenomen iedereen opzei te duwen om bij haar te komen, hoor ik het harde geruis van een hovercraft naderen. Achter het presidentspaleis verschijnt de grote hovercraft alsof het de redder in nood is. Dan bedenk ik me dat de president helemaal geen uitweg meer heeft, want hij zit gevangen in zijn eigen rijkdom. Dat betekend dat het toestel helemaal niet van ons is. Tranen springen in mijn ogen. Het zoute water prikt in mijn linker oog. Terwijl de mensen naar de hovercraft staren wring ik me naar voren. Dan gebeurt het meest onverklaarbare wat ik ooit heb gezien. De hovercraft gooit een grote lading parachutes naar beneden die, als een geschenk uit de hemel, in de kooi vallen. Ik zie River een van de parachutes vangen alsof haar laatste hoop erin zit. En dat is waarschijnlijk ook zo. Dan gebeurt het. Even denk ik dat de tijd stilstaat, als of ik het voor altijd zal blijven horen. Ik wil dat het stop maar ik wil mijn ogen niet open doen. Ik weet wat ik zal zien. Ik weet dat dit het einde is. Haar einde. Ons einde. Ik weet dat ze er niet meer is.   

the capitool gamesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu