Hoofdstuk 1.

26 4 2
                                    

Mijn opa hield op met praten op de dag dat hij mijn broertje John had vermoord. Mijn broer heette John, totdat opa zei dat hij meer op een vogel leek omdat hij altijd overal vanaf sprong, en die naam is blijven hangen. Vogels dikke zwarte haar piekte alle kanten op, als de veertjes op de kop van een merel, en opa zei dat hij wilde wedden dat Vogel op een dag ook zou kunnen vliegen als een merel. Dat soort dingen zei opa telkens, en niemand trok zich er veel van aan totdat Vogel van de rotsen sprong, van de steile rotswand aan het einde van de prairie, war het gras heel hoog is. Onder aan de afgrond van wel honderd meter was een droge rivierbedding. Niet ver van Vogels lichaam werd zijn blauwe badhanddoekje gevonden; de handdoek die hij als vleugels had gebruikt was in een struik blijven haken. Vanaf die dag heeft opa nooit meer iets gezegd. Geen ene woord. Op de dag dat Vogel probeerde te vliegen waren de grote mensen naar hem op zoek - allemaal, behalve mijn moeder en mijn oma. Dat komt omdat ik op diezelfde dag geboren ben. En niemand heeft me ooit anders genoemd dan Jade, al zou ik soms liever een andere naam willen. Mijn vader en moeder zeggen altijd dat ze me Jade hebben genoemd omdat ik mooi en bijzonder ben als een edelsteen. Toch denk ik wel eens dat het gewoon komt omdat mijn naam met een J begint, net als die van John, en omdat ze hem missen en ze me geen gewone naam als Jennie of Jackie wilde geven. Want John had een gewone naam en nu is hij dood.

VogelWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu