Onzeker stap ik door de grote draaideur naar binnen. Mijn ogen prikken door de felle lampen. Ik kijk om me heen. Waar moet ik ooit heen? "Ja! jij zal wel Liv Merver zijn?" Een vrouw met een dikke knot op haar hoofd kijkt me vragend aan. "Eh, ja, dat eh...klopt." Ik kijk naar mijn schoenen. Mijn veters zijn zwart door het zand waar ik altijd door heen moest lopen. De vrouw pakt me bij mijn kin. "Je moet me wel aankijken, als je praat." "Ja, natuurlijk." ik ben verbaasd over hoe netjes ik praat. Ik schrik als de telefoon opeens over gaat. "Naar kamer 301, zoek zelf maar." Haar hakken tikken over de marmeren vloer naar de telefoon. Zoekend kijk om heen.
kamer 300 t/m 400
ik volg de bordjes, en uiteindelijk sta ik voor kamer 301. Ik duw de klink naar binnen, en schrik me dood als ik een jongen hoor schreeuwen. Hij valt bijna van zijn bureau stoel af. "Ooit gehoord van kloppen?" vraagt hij boos. Ik kijk hem aan, haal mijn schouders op, en gooi mijn tas op een van de lege bedden. "Nou, lekkere kamergenoot." hoor ik hem mompelen. Ik pak mijn tas uit, en zie het fotootje van mij en mijn vader. En voordat ik het weet, rolt er een traan over mijn wang. De jongen merkt het niet eens, hij is zo verdiept in zijn spel, of wat hij ook aan het doen is. Ruw veeg ik mijn traan weg. "au." zeg ik zachtjes. "Hoe heet je?" vraagt de jongen. Ik kijk hem aan. Zijn grote blauwe ogen kijken me vragend aan. Wat is dat toch vandaag, met dat vragend aankijken? Als ik nog geen antwoord geef, zakt de jongen nog verder in zijn bureau stoel, en zegt: "Ik ben in ieder geval Ruben." Ik knik naar hem, en kijk weer naar mijn tas. Moet ik met deze jongen, of Ruben, op een kamer slapen? Waarom delen ze met niet in bij een meisje? Daar kan je tenminste mee kletsen. Niet dat ik daar zin in heb. Maar toch. Ruben kijkt me onderzoekend aan. Ik ben ondertussen op mijn bed gaan zitten, ookal voelt het nog niet aan als 'mijn' bed. "Kan je me alsjeblieft vertellen hoe je heet?" ik kijk weer naar mijn schoenen. "Liv." zeg ik zo zachtjes, dat ik het zelf bijna niet hoor. "Wat zeg je?" vraagt Ruben. Ik hoor een lichte irritatie in zijn stem. "Liv." "Mooie naam." en hij verdiept zich weer in zijn spel. "Welk...welk spel doe je?" verbaasd kijkt jij om. Hij denkt vast: ze kan dus wel praten! ik lach om mijn eigen gedachte. "Call of Duty" antwoord hij. ik lach. "Ik heb geen idee wat dat is." hij lach ook. Ik heb besloten hem aardig te vinden.