Hoofdstuk 2 - De dood van de Keizer

7 1 0
                                    

De twee mannen lopen voorop, de vrouw en de man met de mantel in het midden en ik loop achteraan. We gaan een trappetje af. Opeens hoor ik zwaarden die getrokken worden. Ik kijk op, maar het waren niet de wachters. De mannen kijken elkaar aan. "Hoe kunnen ze ons ooit voor zijn?" Ze trekken hun zwaarden en rennen de gang door. Opeens kwamen om de hoek twee wezens aan. Ze hadden een harnas gemaakt van een bruinachtig materiaal. De ene had een knots met vlijmscherpe punten eraan en de ander had een korte dolk, beide gemaakt van hetzelfde materiaal als het harnas. Ik had dat materiaal nog nooit gezien, laat staan het soort wapens dat ze gebruikten. De vrouw pakte haar boog en schoot het wezen met de dolk in zijn schouder, maar het wezen gaf geen kik. De twee mannen rende naar het wezen met de knots toe en staken hem een aantal keer in zijn buik. Op het moment dat een van de wachters zijn zwaard nét onder de borstplaat van het wezen stak veranderde het wezen naar een man in een rode mantel. Hij viel dood neer. Ondertussen kwam het wezen met de dolk op de vrouw afgestormd. De vrouw kon niks doen. Het wezen gooide de dolk recht in haar voorhoofd en ze viel meteen neer. De mannen zagen het maar ze waren al niet meer nodig. De man met de mantel had een zwaard van hetzelfde bruine materiaal tevoorschijn gehaald en stak het wezen zonder enige moeite door zijn borst. "Hun enige zwakte is hun eigen bewapening." Zei de man. De twee wachters kwamen naar de dode vrouw toe. Ze pakte haar zwaard en keken mij aan. "Hier, gebruik dit als er meer van dit soort wezens komen." zei een van de wachters en hij gooide mij het zwaard toe. Ik ving het en bekijk het aandachtig, het was een mooi zwaard, waarschijnlijk gemaakt van staal. Maar er kwam een blauwe gloed vanaf. Ik besloot geen vragen te stellen en bond het zwaard aan mijn riem.

"Wat waren dat voor wezens?" vroeg ik aan de man met de mantel. "Dat waren aanhangers van een zeer sterk genootschap. Ze zijn gestuurd om mij te doden." antwoordde de man. "Waarom?" vroeg ik.

"Omdat ik de keizer ben." zei de man. De wachter zei iets tegen de keizer, weer verstond ik het niet. "Omdat we hem nodig hebben." zei de keizer tegen de wachter. De wachter was het duidelijk niet eens met de keizer, maar hield zijn mond. De andere wachter kwam naar me toe. "Als je toch met ons mee moet kan je jezelf net zo goed nuttig maken. Hier houd deze fakkel vast." Ik nam de fakkel aan en knikte naar de wachter. Zonder iets te zeggen liepen ze door.

Na een kwartier lopen kwamen we bij een hek aan. "Verdomme, geblokkeerd van de andere kant!" zei de ene wachter. "Hoe zit het met die zijgang daar?" vroeg de ander. "Het proberen waard." Ik volgde de mannen naar de zijgang. Opeens ging een ander hek open achter ons. "Het is een val!" riep een wachter. "Blijf hier en bewaak de keizer met je leven. Zorg dat hem niks overkomt!" zei de wachter tegen mij. Daarna renden ze met getrokken zwaarden terug naar waar het hek open was gegaan.

"Dit is mijn einde." zei de keizer. "Neem dit. Zorg dat dit bij Jauffre komt. Hij woont in een plaatsje ten oosten van hier. Hij is monnik en je zult hem waarschijnlijk in het klooster daar tegenkomen." Ik knikte. "Hoe heet je?" vroeg de keizer plots. "Lucien." antwoordde ik. "Harri, zorg dat dit bij Jauffre komt. Hij weet wie de enige erfgenaam is. De toekomst van het hele keizerrijk hangt ervanaf." Ik knikte weer. Opeens ging er een geheime gang open achter de keizer. Er kwam nog zo'n wezen uit. Hij stak de keizer met een dolk door het hart. Ik raapte het zwaard van de keizer op en stak deze in het hoofd van het wezen. Het wezen veranderde weer naar een man en viel dood neer.

De wachters kwamen terug. "De keizer! De keizer is dood! Waarom heb je hem niet gered?" vroeg de ene wachter. "Het heeft geen zin, het amulet is weg." zei de andere. "Hebben ze het amulet meegenomen?" vroeg de wachter aan mij. "Nee, de keizer heeft hem aan mij gegeven." "Hmm... Ik zal nooit begrijpen wat hij zag in jou. Geef mij het amulet maar."

"Nee, de keizer zei mij dat ik het naar Jauffre moest brengen. Hij zei dat Jauffre wist wie de erfgenaam is."

"Erfgenaam? Voor zover ik weet is er geen erfgenaam. Maar als er iemand is die het weet is het Jauffre wel. Oké, we geloven je. Vertrek morgenochtend meteen naar zijn klooster. We geven je voor vanavond onderdak en eten."

"Bedankt."

OblivionWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu