Hoofdstuk 4 - Strijd om Kvatch

4 1 0
                                    

Ik reed op mijn paard richting Kvatch. Ik moet er nu bijna zijn, dacht ik. Vijf minuten later zag in een pad dat een stukje omhoog liep. Op het bord ernaast stond: < Kvatch. Ik reed het pad op en ik kwam als snel een aantal tenten tegen. Ik stapte van mijn paard af en vroeg één van de bewoners waarom hier tenten stonden. "Heb je het nog niet gehoord dan? Kvatch is aangevallen door wezens uit Oblivion! Het is een kwestie van tijd voordat wij ook vermoordt worden! De commandant van de plaatselijke wacht is nog boven met een aantal soldaten, maar ik zou er niet heengaan. Veel te gevaarlijk!" Ik bedankte de man en liep verder het pad op. De mensen keken me verbaast aan. Ze vonden het waarschijnlijk een raar idee dat ik doorliep naar Kvatch, maar ik kon niet anders. Er was geen monnik hier.

Iets verder stonden een paar wachters gewapend met speren op de weg. Ik vertelde ze dat ik een monnik kwam zoeken. "Het spijt me, Sir. Er is geen monnik uit de stad gekomen. De kans ik klein dat hij nog leeft." De wachter zag waarschijnlijk mijn geschokte blik want hij zei al snel: "Maar er is een mogelijkheid dat hij nog in de kapel is. Volgensmij is de kapel nog goed verdedigt. Alle mensen die niet meteen uit Kvatch konden vluchten zijn de kapel in gevlucht en proberen daar te overleven totdat wij de stad weer terugnemen. Maar dat is lastig met zo'n verdomde poort voor de stad." Ik bedankte de wachter en liep verder. Toen ik eenmaal de hoek om kon zag ik de poort. De poort was immens groot, groter dan de stadspoort zelf, misschien wel twee keer zo groot. Ik herkende de vorm van de poort, maar ik kon er niet op komen waarvan. De poort zelf bestond uit meerdere delen. Er waren twee kromme pilaren die samen een derde pilaar ondersteunden. Die drie pilaren vormden samen het frame van de poort. Binnen het frame was een rood-oranje gekleurd doorzichtige portaal. Er kwamen drie deadric scamp uit, maar deze werden al snel neergeschoten door de wachters die achter een houten barricade stonden. Ik liep naar de commandant toe en vertelde hem over mijn missie. "Ik zou je wel willen helpen, maar niemand kan de stad in of uit met de poort hier. Ik zal eerst een manier moeten vinden om de poort te sluiten. Ik heb er al drie man naar binnen gestuurd, maar ze zijn nog niet teruggekomen." vertelde hij mij. "Ik ga erin." zei ik. "Weet je het zeker? We weten niet wat je kunt verwachten daar binnen." zei de commandant. "Ik weet het zeker." zei ik. Ik liep richting de poort, maar de commandant kwam naar me toe gerend. "Neem dit mee. Als je in nood komt drink je dit op. Het heelt je wonden, maar alleen als je het hele flesje in één keer leegdrinkt." Ik nam het kleine flesje aan. Het flesje was doorzichtig en ik kon de rozige vloeistof zien borrelen. "Geen zorgen, het is niet heet. Het smaakt eigenlijk best wel lekker, al hoop ik dat je het niet nodig zult hebben." Ik bedankte de man oen liep richting de poort, met mijn zwaard in mijn hand.

Op het moment dat ik met mijn hand het portaal aanraakte voelde dat ik erin gezogen werd. Alles om mij heen werd even rood, maar een fractie van een seconde later stond ik in een vreemde plek met de poort achter me. De grond was rood en er liep een bruin pad. Het pad leidde naar een donkere toren in het midden van het kleine eilandje. Het eiland was omringd met een rood-oranje kleurige vloeistof, wat alleen maar lava kon zijn. Het is heet hier, dacht ik. Ik volgde het pad richting de toren, maar al snel kwam er een soldaat naar me toe rennen. "Sir! Kom snel helpen!" riep de soldaat. Ik pakte mijn boog en rende in de richting van de soldaat. Eenmaal bij hem aangekomen zag ik nóg een soldaat die hevig in gevecht was met drie deadric scamps. Ik schoot een pijl af, maar door de snelheid en de hitte verbrandde de pijl volledig in de lucht. Ik trok mijn zwaard en rende samen met de andere soldaat op de deadric scamp af. Ik stak er één in zijn arm, waarna hij wild met zijn andere arm om zich heen begon te zwaaien. Met moeite kon ik de scherpe klauwen ontwijken. Voordat de scamp nog een keer kon uithalen stak ik mijn zwaard recht door zijn buik. Toen ik opkeek zag ik dat de andere twee scamps ook dood waren.

De soldaten kwamen naar mij toe. "Kom snel, we vertrekken voordat er meer komen!" zei één van de soldaten. "Nee!" antwoordde ik. "Je kunt toch niet je mannen laten stikken? Ze vertrouwen op je dat je deze poort sluit." "Je hebt gelijk." antwoordde de soldaat. "Kom, deze kant op!" De soldaat rende richting de toren. De andere soldaat en ik volgden.

Eenmaal bij de deur aangekomen kwam de soldaat tot stilstand. "De deur is dicht!" riep hij. Ik liep naar de deur toe en bestudeerde deze kort. Ik zag een dun draadje langs de muur lopen. Ik hakte het draadje door met mijn zwaard en de deur vloog open. Binnen stond er een scamp op ons te wachten, maar nog voordat ik iets kon doen hakten de soldaten al op hem in. Aan de andere kant van de ronde kamer was een ladder. Ik ging voorop en klom omhoog. Helemaal bovenin de toren vonden we een steen die in het midden van de kamer zweefde. Er kwam een oranje gloed en een oranje lichtstraal vanaf. De lichtstraal was naar boven gericht. Ik bekeek de steen aandachtig en opeens hoorde ik de stem van Jauffre in mijn hoofd: "Pak de steen en de poort zal sluiten!" Ik liep naar de steen toe en pakte deze weg van zijn plaats. De steen kromp meteen tot een klein steentje niet veel groter als een goudstuk. Ik stopte de steen in mijn zak. Plots begon de toren te beven. De oranje gloed in het midden van de kamer was nog niet verdwenen. In tegendeel, het werd juist langzaam groter. Totdat de gloed opeens implodeerde. Door de kracht van de emplosie werd ik door de dunne muur van de toren naar buiten geslingerd. Ik viel. Onder mij zag ik een zee van lava. Ik wist dat dit het einde was. Ik viel steeds verder naar beneden. Ik deed mijn ogen dicht. Ik durfde het niet te zien. Ik voelde niks tijdens het vallen. Heel lang niks. En opeens voelde ik het. Zachte aarde. Ik kwam niet hard terecht. Het was eerder alsof ik zachtjes werd neergelegd. Ik deed mijn ogen open. Mijn zwaard lag voor me op de grond. Er kwam een soldaat naar me toe gerend. Ik stond op en keek achter me. Er stond een frame. Een leeg frame. De poort was gesloten!

De commandant kwam naar me toe. "Het is je gelukt! Je hebt de poort gesloten!" Ik probeerde te glimlachen, maar het lukte niet. Ik wilde mijn zwaard oprapen, maar opeens zag ik de tekens op mijn zwaard. Ik herkende er twee: de eerste en de zevende. Ik raapte mijn zwaard op en hield deze voor me. Toen wist ik het. Het frame van de poort was hetzelfde als dit teken! Bijna hetzelfde. Er stond een stip in het midden van het synbool op mijn zwaard, maar ik wist dat ze iets met elkaar te maken hadden. "Kom, we nemen de stad terug!" riep de commandant die al bijna bij de stadspoort was. De soldaten volgden hem.

Eenmaal in de stad zag ik pas hoe groot de verwoesting was. Alle huizen waren platgebrand, overal lagen brokken steen. De toren van de kapel was omgevallen en lag dwars over een straat. Alle scamps die aanwezig waren werden al snel afgemaakt door de soldaten. Ik rende naar de kapel, gevolgd door de commandant. De deden de deur open en opeens had ik een zwaard vlak voor mijn neus. Toen de soldaat zag dat we mensen waren liet ze haar zwaard zakken. "Is de poort gesloten?" vroeg ze. "Ja, deze sir hier heeft hem van binnen gesloten. Die vervloekte wezens zien we hier niet meer terug!" antwoordde de commandant. Ik keek de kapel rond. Er waren vijf mensen binnen. De soldaat die ons aansprak, een andere soldaat met alleen een boog, een vrouw met een kind en een man gekleed in een lang bruin gewaad. Ik liep naar de man toe. "Martin?" De man keek om. "Dat ben ik, ja" antwoordde hij. "Ik ben gekomen om u te halen. We moeten onmiddelijk naar Cloud Ruler Tempel." Martin keek me verbaast aan. "Cloud Ruler? Wat moet ik in het noordelijk hoofdkwartier van de Blades?" Ik had weleens van de Blades gehoord. Ze waren de keizerlijke soldaten. Ze waren onafhankelijk, maar hadden een eed gezworen om de keizer ten alle tijden te beschermen. "De keizer is dood." antwoordde ik. Martin keek geschrokken. "Ik kom u halen omdat u de erfgenaam bent." Nu keek Martin me vragend aan.

"Erfgenaam? Onmogelijk. Wie heeft je gestuurd?"

"Jauffre."

"Jauffre? Hm hij weet veel over de keizer. Hij heeft me zelf opgeleidt tot monnik. Maar erfgenaam? Ik weet het niet. Het voelt raar."

Ik merk dat Martin me niet geloofd. "De keizer heeft me zijn amulet gegeven. Alleen een erfgenaam van de troon kan deze dragen. Kom mee naar Cloud Ruler Tempel en ik zal u bewijzen dat u de erfgenaam bent."

"Sir, help ons eerst met het terugnemen van kasteel Kvatch. Er is een kans dat de graaf nog leeft!" zei de commandant. Ik knik bevestigend naar hem. "Ik zal meegaan naar Cloud Ruler. Ik zal hier op je wachten." Ik maak een kleine buiging en volg de commandant naar het kasteel.

Er is niet veel meer over van het kasteel. Alles ligt in puin binnen en overal is vuur. We rennen door naar de privé vertrekken van de graaf. Als we daar aankomen zien we de graaf op de grond liggen. Middenin een plas bloed. De commandant hurkt neer bij het lichaam van de graaf en voelt aan de polsen. "Dood." zegt de commandant kortaf. Hij pakt de ha d van de graaf en haalt de ring van zijn vinger. "Dit zal ik geven aan zijn zoon." zegt de commandant. "Hier neem dit. Jij hebt het harder nodig dan ik. Ik ben niet van plan ooit nog te gaan vechten." Hij geeft mij zijn schild. Het was een mooi schild. Hij was rond en had een stalen rand. De rest van het schild was van houd. Het schild was geel geverfd en in het midden stond het wapen van Kvatch. Een zwarte wolvenkop. Ik neem het schild aan en bind het om mijn arm. Samen lopen we weer terug naar de kapel waar Martin staat te wachten.

OblivionWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu