1 meisje, 4 monsters

13.4K 404 90
                                    

-Dit boek is gepubliceerd en te koop :) Zie het hoofdstuk 'te koop!' Voor meer info-

----------

Hoofdstuk 1

Ik reed met mijn auto over een verlaten zandweg.

Terwijl ik een verdwaalde pluk van mijn bruine haar uit mijn gezicht veegde, viel het me op hoe verlaten de weg eigenlijk écht was. Ik was de enige die er reed. Dat was ook best logisch, want een paar kilometer verderop lag een geasfalteerde weg. Bovendien dachten sommige mensen dat het hier spookte. Onzin, natuurlijk. Het was hier helemaal niet eng of griezelig. Het was hier mooi en rustig. Aan de ene kant van de weg was een uitgestrekte grasvlakte, aan de andere zijde een dichtbegroeid bos.

Ik richtte mijn aandacht weer op de weg. De bomen en het veld schoten voorbij. Op mijn horloge kijkend, realiseerde ik me dat ik beter wat sneller kon rijden. Ik kon immers niet te laat komen op mijn eerste sollicitatie. Ik schakelde en voerde het tempo op. De weg zoefde onder de auto door.

Vanuit mijn ooghoeken zag ik opeens een zwarte schim. Hij schoot voor mijn auto langs de weg op.

Ik schrok, trok aan het stuur en trapte hard op de rem. Het volgende moment was er een harde klap. Alle airbags activeerden. Mijn hart bonsde in mijn keel. Zonder echt na te denken, zocht ik met mijn hand naar de klikker van de autogordel. Gevonden... Er klonk een zachte klik en de gordel schoot los. Ik klauterde de auto uit en liet me, eenmaal buiten, in het stoffige zand vallen.
Nu pas drong alles tot me door. Ik had een auto-ongeluk gehad...

Ik checkte snel of ik gewond was. Alles functioneerde nog. Niet gewond dus!
Ik stond langzaam op en keek naar de ravage die de klap had veroorzaakt. Mijn auto stond geparkeerd tegen een boom en de motorkap was verbrijzeld. De auto was dus officieel total loss.
Ik zuchtte. Die sollicitatie kon ik nu wel vergeten. Ik snapte eigenlijk niet eens waarom ik daar nu aan dacht. Ik had belangrijkere dingen om aan te denken. Hoe ik hier wegkwam, of hoe blij ik mocht zijn dat ik niet gewond was bijvoorbeeld.
Ik zocht naar mijn mobiel in mijn broekzak. Hebbes. Mijn vingers vlogen gehaast over het kleine toetsenbord. Ik wilde net op verzenden drukken, toen ik bedacht dat het geen nut had. Geen beltegoed meer en ook geen bereik. Ik stopte geërgerd mijn mobiel weer weg. Dit was hopeloos. Waarom had ik die verlaten zandweg ook alweer gekozen? Oh ja, het was rustiger. Fijn. Nu zat ik hier dus vast! Ik kon onmogelijk teruglopen. Dat was veel te ver. Toch wist ik dat er niets anders op zat.
Ik gooide mijn kromme autodeur dicht en maakte hem op slot. Niet dat dat echt nut had, het was gewoon een gewoonte.

Ik ging wat verder weg staan. Ik kon natuurlijk ook...

Nee! Ik zou mijn krachten niet gebruiken. Dat had ik mezelf beloofd.

Ik zuchtte nog eens diep en staarde naar de verlaten weg. Er leek zo op het eerste oog maar geen einde aan te komen. Ik begon toch maar te lopen. Waarom was ik ook alweer opeens uitgeweken? Het was die zwarte schim... Ja, daardoor was ik tegen een boom beland. Ik stopte en draaide een rondje. Niks, géén schim, niets zwarts.

Ik draaide weer terug. Ik had het me toch niet verbeeld? Werd ik soms gek? Nee, ik wist zeker dat ik hem echt had gezien. Ik keek nogmaals rond. Wat het ook was, het kon nooit ver weg zijn. Ik tuurde de bosrand af. Daar! Ik zag iets! Snel rende ik erheen. Het was een zwarte kat. Het beestje keek verschrikt op toen ik dichterbij kwam. Ik remde af en bukte. Ik aaide hem over zijn kopje. Ik bekeek het beestje nogmaals. Hij had een snee in zijn poot. Had ik het beestje toch geraakt? Geschrokken vouwde ik mijn handen om de kat heen en tilde hem op. Hij blies naar me en keek me vijandig aan.

Ik begon hem weer te aaien. 'Rustig maar, het komt goed. We gaan hulp zoeken.' Het beestje kantelde zijn kopje en keek me aan. Ik glimlachte. De kat liet zijn kopje terugzakken en liet zich nu gewillig meevoeren. Het was alsof hij me begrepen had. Ik vervolgde mijn wandeltocht. Er moest toch ergens hulp zijn?

Ik liep nu al zeker een half uur. Dat valt normaal gezien best mee, maar ik kan je garanderen; het is slopend als je je enkel verstuikt hebt. Ongeveer tien minuten nadat ik aan mijn wandeltocht was begonnen, was ik - zo klunzig als ik ben - gestruikeld.

Ik stopte en leunde tegen een boom. Ik was nu al moe, en dat terwijl ik nog niet eens halverwege de lange weg was. Als ik weer thuiskom, moet ik echt eens gaan werken aan mijn conditie, bedacht ik. Ik liet mezelf langs de boom naar beneden zakken. De kat nestelde zich tegen mijn buik. Ik sloot mijn ogen en zuchtte. Dit was dus echt niet wat ik had verwacht van deze dag.

De kat begon onrustig te miauwen. Ik klemde het beestje dichter tegen me aan. 'Wat is er?' De kat krabde me. Zijn scherpe nageltjes krasten in mijn huid. Snel liet ik het beestje los. Hij klauterde moeizaam van mijn schoot. Ik keek naar de krassen op mijn armen. Het zag er erger uit dan het was. Gelukkig maar.

Ik keek weer naar de kat, die inmiddels een eindje verderop liep. Of ja, hinkte. Ik stond op en volgde het zwarte beestje. Hij liep het bos in. Ik twijfelde. Moest ik hem volgen en ook het bos in gaan? Ik overwoog mijn kansen. De kat zag er goed verzorgd uit. Hij moest dus ergens een huis of een baasje hebben, toch? Bovendien, als er niks was, kon ik toch gewoon teruglopen? Ik besloot de kat dus maar te volgen. Ik hinkelde snel achter de kat aan. Er zwiepten een paar takken in mijn gezicht, maar het kon me niks schelen. Een kans op hulp kon ik niet laten schieten.

De begroeiing van het bos werd minder dicht en ik tuurde tussen de bladeren van een lage struik door. Ineens zag ik iets. Vanuit mijn positie had ik goed zicht op een oud herenhuis met witte muren. De muren waren op sommige plaatsen begroeid met klimop. Over het algemeen zag het huis er verder goed uit. In de gigantische tuin stond een man - ik schatte hem zo rond de twintig - over iemand heen gebogen. Toen hij weer rechtop ging staan, werden mijn ogen zo groot als schoteltjes.

Een vampier... Er kleefde bloed aan zijn mondhoeken en zijn scherpe tanden glinsterden in het zonlicht. Met de mouw van zijn lange zwarte jas veegde hij zijn mond af en haalde vervolgens zijn hand door zijn warrige zwarte haar. In zijn armen hield hij een blonde vrouw, die hij zachtjes op het gras legde. Hij draaide zich om en keek naar de helderblauwe lucht. Ik zuchtte zachtjes van opluchting. Hij had nog niet gemerkt dat ik hier was. Al de hele tijd had ik van spanning mijn adem ingehouden. Niet per se omdat ik bang was voor hem - ik had al vaker vampiers gezien - maar meer omdat ik niet wist wat ik nu moest doen.

Opeens begon de kat, die bij mijn voeten zat, luid te miauwen. Ik schrok. Snel gaf ik hem een tik op zijn rug. Hij keek mij even vragend aan en ging toen gewoon weer door met miauwen. Ik legde mijn hand op mijn mond van schrik. Niet dat het nut had; de kat maakte toch wel genoeg lawaai voor ons tweeën. Hij begon onder de bosjes vandaan te hinken.

De vampier keek onze kant op.

In de hoop niet ontdekt te worden, probeerde ik de kat te pakken. Niet zo'n goed idee. Met mijn geluk struikelde ik natuurlijk over de eerste de beste tak. Ik landde met mijn gezicht in het grasveld van de grote tuin. Ik zag de kat verder hinken in de richting van de vampier. De vampier keek even kort naar de kat, waarna hij vervolgens zijn aandacht op mij richtte. Zijn ijsblauwe ogen staarden me aan. Ik glimlachte schaapachtig. De vampier opende zijn mond. 'Jaaason!'

1 meisje, 4 monstersWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu