//02\\ ~Velerity Graece~

65 7 23
                                    

"Hoe moeilijk is het om hem te doden?"

  ~*~*~*~*~
Twee weken later.. 

Het enige wat ik voor me zag waren zwarte gestaltes die een hele hoop bloedvlekken op zich hadden. Sommige hadden een ouderwets mes in de hand, andere een pistool of geweer. Maar het principe was hetzelfde; ze lachten allen naar me met dezelfde moordende blik, bloed op hun hele lichaam en vurige, lichtgevende ogen. Het was niet de eerste keer dat ik ze zag, in tegendeel. Ik zag ze iedere nacht om hetzelfde tijdstip, al vier jaar lang. Geen van hun veranderden van plaats, van beweging en van spraak. Ze verroerden zich niet, alsof ze bevroren waren door het bloed op hun kleding. Het groepje dat me omsingelde was niet altijd alleen. Hij was er soms ook. Diegene die me altijd aansprak op mijn middelste naam. Een naam die ik niet graag hoorde, omdat mijn vader die had bedacht.
'Avrile,' zijn stem voelde warm en tintelend aan op mijn linkerhals. 'Ik ben er weer,' fluisterde diezelfde diepe stem, die hoogstwaarschijnlijk van een jonge man afkwam. 'Heb je me gemist?' De manier waarop hij alles uitsprak was met genot. Hij genoot er zeer van dat hij mij angst aanjoeg. Dat hij de enige was die mij angst aanjoeg.
'Zie je ze?' Zei de onbekende gedaante achter me. Ik slikte een brok in mijn keel weg. Elke keer als hij er was vroeg hij dezelfde vraag, op dezelfde intimiderende manier waarop ik wel moest kijken tussen de menigte. Mijn benen voelden alsof ze zich ieder moment konden begeven. Het liefst wilde ik mijn trillende, zwetende handen voor mijn ogen doen zodat ik dit niet hoefde aan te zien.
Mijn vader en broer zaten daar levenloos op de koude, stenen grond, hun lichamen waren tegen een stenen muurtje gezet die als enige nog overeind stond op de kale vlakte. De rest van het landschap was verwoest of was nog aan het branden. Het enige leven hier waren ik, de man en de donkere gestaltes om mij heen. Geen van hen had een gezicht of menselijke trekjes. Ze waren een donker standbeeld met kleding aan,  wapens in hun handen en bloed om hen heen.
Mijn familieleden waren beiden spierwit en hadden een hoop bloed op hun gescheurde kleding. Mijn vader en broer zaten daar, maar de gedaantes deden alsof ze daar niet waren neergelegd.
De oranje lokken vielen voor de ogen van mijn broer, Ender. Een van zijn lichtbruine ogen was nog wagenwijd open. Het leek alsof hij naar me knipoogde.
Het andere lichaam, die van mijn vader, zat erbij alsof hij zojuist een hele zware baan voor elkaar heeft gekregen. Alsof hij trots was op zijn werk
 'Nou?' Vroeg hij ongeduldig. Zijn armen lagen strak om mijn nek heen, een wurgende houding waarop ik amper wat uit mijn keel kon krijgen.
'Ja,' wist ik er toch uit te persen. 'Ja, ik zie ze..' verduidelijkte ik omdat de gestalte een perfectionist was, dat wist ik omdat hij mij altijd corrigeerde. 'Mooi..'
Ik probeerde mijn blik af te wenden van de twee lichamen maar het lukte me niet. Zijn greep was te krachtig om onderuit te komen.
Toen, in een flits lagen er twee lichamen bij, van mijn moeder en halfbroertje. Helemaal besmeurd met bloed en blauwe plekken, maar ze leefden nog. Toen zag ik het mes tegen hun keel aangedrukt. Mijn blik ging automatisch naar de gestaltes erachter waar mannen in chique witte pakken, zonder een straaltje bloed erop, hun vasthield met het mes.
'Binnenkort lig jij daar bij.'
En toen lag er een hoop bloed.

   ~*~*~*~*~   

Schreeuwend werd ik wakker van mijn levensechte droom. Het was dezelfde droom die ik al vijfentwintig maanden had, sinds ik in deze gevangenis zat. Volgens mijn moeder, die mij hierin had gestopt, was het geen gevangenis, zoals ik het noemde. Het was een "revaliderend huis" volgens haar. Ze vond dat ik zo weer mijn manieren kon leren, die ik na de dood van mijn vader kwijt was geraakt. Maar waarschijnlijk was het gewoon een laf excuus om van mij af te komen zonder het recht in mijn gezicht te zeggen. Ze had me hier waarschijnlijk ingestopt omdat ik langzamerhand een monster werd in haar ogen, ze wist na een tijdje niet meer hoe ze voor me moest zorgen.
Ook de leerlingen van de Academie begonnen mijn snel te ontwijken, ze werden bang voor me en gingen een hoop over me roddelen. Opeens werd ik het gespreksonderwerp van de dag, omdat ik een groepje meisjes in elkaar had geslagen, -later bleek dat ik er eentje bijna had gedood- die voor de nieuwe koning waren. Zodra ik dat had gedaan, werd ik meteen van de Junioracademie gestuurd voor een maand, om even "af te koelen" zoals de directeur het noemde.
Zodra ik terug kwam van mijn schorsing begonnen mensen me aan te kijken alsof ik een of andere ziekte had, ze keken niet meer menselijk naar me, ook zij vonden me een monster. Ze zeiden het alleen niet tegen me, maar aan hun verafschuwende blikken kon je zien dat ze me liever overboord wilde gooien met vijfhonderd kilo aan mijn nek,  in een of andere vuurzee. En toen besloot mijn moeder me hierin te dumpen.

Incedis ; Gebroken BeschavingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu