Hoofdstuk 2

154 15 3
                                    

Dit zal waarschijnlijk nogal egocentrisch klinken. Verwend ook, misschien. Maar ik kan het niet helpen. Ik móet en zal iets voedzaams krijgen. Gisteren is het papa alleen gelukt wat ontbijt mee te nemen (althans, het valt nog net onder de normen om de titel ‘ontbijt’ te krijgen); een energietablet en een korst oud brood. Ik heb nu zo veel honger dat ik hoop dat papa dit keer een goede maaltijd voor me meeneemt. Ik denk aan de verhalen die papa heeft gehoord. De Grijzen, die dikke bolle monsters, krijgen genoeg te eten. Hij hoort verhalen over reusachtige maaltijden, borden vol, met heerlijke sauzen, kruiden en de meest vreemde smaken. Het water loopt bijna uit mijn mond.

Hij is er nog steeds niet. Ik maak me nu zorgen. Hoe lang is papa al niet weg? Ik moet hier weg en hem zoeken. Ik schrik als de gedachte in mijn hoofd op komt. Nee. Ik blijf hier. Dit kan mijn vaders dood betekenen. Ik zal proberen wat te slapen, dat doodt de tijd.

Dom van me om te denken dat slapen zou lukken. Nee dus. En papa is nog steeds weg. Zouden de Grijzen hem hebben gesnapt? Bij de gedachte voel ik een raar gevoel van angst in mijn buik dat door mijn hele lichaam loopt. Ik moet hem zoeken. Heel voorzichtig kruip ik onder het bed vandaan. De grond is ijzig koud op de plekken waar ik niet heb gelegen. Het is stil. Zouden we misschien aangevallen zijn? Het idee van mij buiten de muren van deze kamer geeft me rillingen over mijn rug. Ik ben nog nooit zo dichtbij ontsnappen geweest. Mijn nieuwsgierigheid onderdrukt mijn gevoel van angst. Ik ga rechtop staan en zak bijna weer in elkaar. Er is werkelijk niets aan mijn lichaam dat geen pijn doet. Mijn hand klemt zich om het harde koude handvat van de deur. Zou hij überhaupt wel open zijn? Snel zak ik terug op de grond. Dit is niet slim. De Grijzen zijn overal, ze zullen me zo te pakken hebben. Zal ik wachten tot morgen? Iets in me zegt dat ik nu de deur open moet doen. Opnieuw pak ik de deurklink vast. Net als ik hem omlaag wil duwen, hoor ik hevig gebonk. Ik verstijf. Het wordt harder. Harder. Het is dichtbij. Ik kruip zo snel als ik kan onder het bed. Net als ik er lig, wordt de deur open gegooid. Twee stampende voeten komen de kamer in. Zwarte schoenen. Het is papa niet.

‘Niets’ hoor ik de stem die bij de voeten hoort roepen.

‘Zoek verder. Overal.’ Weer krijg ik het rare gevoel in mijn buik,  maar nu erger. Zo erg, dat ik begin te trillen en het voelt alsof ik elk moment flauw kan vallen. Het is te laat, ze hebben papa. Nu mij. Dit betekent iets verschrikkelijks. Ik denk aan de verhalen die ik hoorde van papa. Het gerucht gaat dat je wordt opgesloten zonder eten of drinken en langzaam doodgaat of dat ze je lichaam gebruiken voor wetenschappelijke experimenten. Ik tril heviger en mijn zicht wordt wazig. De voeten zijn naar de rechterhoek van de kamer gelopen. De man kijkt onder ons enige opbergkastje.

‘Hoe wil iemand zich in vredesnaam hier verstoppen?’

‘ZOEK DOOR!’ Ik beef. De voeten gaan langzaam richting het bed, tot ze bijna het puntje van mijn neus raken. Het is over.

‘Hé, blijf staan!’ Hoor ik de zwaardere stem roepen. De voeten voor mijn neus rennen de kamer uit. Ik hoor een paar mensen schreeuwen. Snel denken. Nu. Ze zullen je pakken. NU! Mijn hoofd is een oorlog van stemmen. Eentje neemt de overhand. REN! Ik schuif onder mijn bed vandaan. De opening naar de gang is leeg. Ik ren naar de deur, een Grijze rent net door de gang, het scheelde niets of ik botste tegen hem op. Hij ziet me niet. Ik ren achter hem aan. Niet omkijken. Alsjeblieft niet omkijken. De gang is lang. Ik probeer te kijken wat er zich voor de Grijze afspeelt. Ik zie nog een Grijze. Daar voor nog één. Wat doen ze? Ze achtervolgen iemand.

Ik buig me al rennend iets meer naar rechts. Ze achtervolgen een man. Mijn hart gaat tekeer, mijn buik krimpt ineen.  De man die wordt achtervolgd kijkt achterom en ik vang net een glimp van zijn gezicht op.

‘PAP!’ gil ik. De Grijzen draaien zich meteen om. In een flits wordt mijn vader ruw beetgepakt door de twee Grijzen. De andere rent op me af. Ik kijk om me heen en zie een smal gangetje dat naar andere woningen lijdt. Het gebonk van rennende voeten op het ijzer dreunt in mijn oren. Ik ren het gangetje in. Het ziet er leeg uit. Ik ben sneller dan de Grijze achter me.

‘Versterking!’ Roept hij luid. Ik ren zo hard als ik kan de gang door, tot er uit een ander zijgangetje een Grijze komt en op me af rent. Voor me. Achter me. Ik zit ingesloten. Instinctief blijf ik doorrennen. De Grijze voor me en ik rennen met volle vaart op elkaar af.  Ik kan niet meer normaal denken. Als hij nog maar een paar stappen van me verwijderd is, haal ik mijn ellenboog naar achter en voor ik doorheb wat ik doe duw ik hem hard naar voren in zijn gezicht. Hij valt met een kreun op de grond. Niet denken. Doorrennen. Ik voel dat er meer dan één man achter me aan rent. Ik stel mijn vizier scherp en zie het einde van deze lange gang. Doodlopend, zo te zien. En er hangt een ijzeren ladder. Ik moet er naartoe. Nu. De Grijzen komen steeds dichterbij. Ik ben er bijna.

‘Versterking, NU!’ Roept de man opnieuw. Ik ben bijna bij de ladder. Hij hangt op ongeveer twee meter hoog, schat ik in. Ik kan er nooit bij komen. Niet denken. Doen. Ik zie de ladder beter. De gang heeft geen einde, het is een splitsing. Ik hoor uit een van de gangen voetstappen komen. Binnen een paar seconden ben ik er. De voetstappen voor en achter me worden luider. Drie, twee, één… Een Grijze komt uit de rechter splitsing. Mijn reflex is te laat. Ik spring en reik naar de ladder, terwijl ik de Grijze op zijn borst trap. Dit geeft me een laatste zet om de onderkant van de ladder te grijpen. Klimmen. Niet achterom kijken. Klimmen. Ik hang aan de onderste trede. Met geen mogelijkheid klim ik binnen de tijd omhoog. Tot de Grijzen bij me zijn. Een hand grijpt naar mijn voet. Ruw schop ik hem los.

‘DE TASER, NU!’ Roept een stem. Ik trap hard naar achteren en met al mijn kracht gebruik ik de klap om de tweede trede te pakken. Met mijn voeten zet ik af op de muur en klim ik de ladder op. Ik kijk omhoog. Een luik. Ik kan niet verder, er zit een luik. Het is op slot. De Grijzen doen altijd alles op slot. Een pijnlijke schok trekt door mijn lichaam en ik voel hoe ik controle op mijn ledematen verlies. Taser. Nee. Niet opgeven.

‘Bijna raak! Nog een keer!’ Nog een keer wordt er een elektrische schok op me afgevuurd. Ik duik opzij. Hij mist en raakt een buis vlak boven me. De schok gaat door. De buis langs. Naar een rooster dat op het plafond hangt. De schok gaat door het rooster. Het rooster zit los. Ik moet daar zien te komen.

‘Ze gaat naar het rooster! Blijf schieten, idioten!’ Ik grijp de buis vast en klim al van me af schoppend naar het rooster. Weer een hand grijpt naar mijn voet. Ik zwaai naar achteren en raak een Grijze in zijn gezicht. Ik veer naar voren en schop behendig tegen het rooster. Het vliegt naar boven. Een opening.

‘SCHIET!’ Ik zwaai nog een keer naar achteren en gooi mijn voeten richting het rooster. Ze zitten in de opening. Ik hoor een hard, schokkend geluid dat samengaat met een kreet en een verschrikkelijke pijn door mijn lijf. Mijn voeten glijden uit de opening terwijl de schok langzaam mijn ledematen verdooft. Nee. Nee. Ik heb geen controle meer over wat ik doe. Mijn handen die nog steeds aan de buis zitten laten langzaam los. Vrijheid is het laatste woord dat door me heen gaat voor ik een Grijze in zijn gezicht schop en samen met een kreet van woede, pijn en kracht werp ik mezelf in de opening.

Code BlueWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu