Hoofdstuk 43

376 53 22
                                    

(Dit hoofdstuk is heel erg geïnspireerd door Love in the dark - Adele)

Al rijdend kijk ik haar nog steeds aan met grote ogen, ze wilt mijn moeder zoeken? Als ze weer voor zich kijkt, doe ik dat ook. Hoe wou ze in godsnaam mijn moeder gaan zoeken als ik haar zelf niet eens kan vinden?

"Ik ga niet weg, David. Nu niet. Nooit niet." Zegt ze als we bij ons studentenhuis aankomen en ik weet het. Ze is een volhoudend iemand.

Als ik heb geparkeerd, blijven we beiden nog even in de auto zitten. Om de stilte te breken, stap ik uit de auto. Ik kan het niet laten om naar de passagierskant te lopen en de deur voor haar open te houden, maar ze is me te snel af. Ze duwt zelf de deur al open en stapt uit.

Ik klik op het knopje om de auto op slot te doen en kijk Bella diep in haar ogen aan. Haar schoonheid maakt het niet makkelijker om afstand te nemen. Niks van dit maakt het makkelijker, het is gewoon moeilijk.

Ze kijkt mij ook aan en ik zie dat ze pijn heeft. Ik heb haar pijn gedaan. Bewust.

Ik wil het terugdraaien. Alles.

Elke keer dat ik mijn woede uitte op een meisje, wil ik terugdraaien. Ik wou dat ik een normale jeugd had, een jeugd met vader en moeder. Geen jeugd met overleden vader en alcoholistische moeder.

Als ik de jeugd die ik nu heb gehad niet had, was ik nu niet zo. Dan kon ik misschien wel gewoon aan mijn gevoel toegeven. Dan kon ik die verleidelijke lippen nu voelen.

Maar ik kan het me ouders niet verwijten, ik had beter moeten weten dan doen wat ik deed.

Bella haalt haar ogen van de mijne en loopt naar binnen. Het verbaast me dat ze naar de lift loopt, maar ik snap het al als ik een ander stel bij de lift zie staan.

Ik ga naast haar staan en bijt de pijn weg. De pijn die ik voel zonder haar, die ik ga voelen. Ik moet nodig mijn best doen om niet in tranen uit te barsten, ze mag me niet zien huilen. Één ding wat ik zelfs Bella niet wil laten doen, is mij zien huilen.

Ik ken haar, het zal haar breken. Ik breek haar elke keer. Elke keer breek ik haar weer, maar elke keer blijft ze bij me.

Ik weet niet waar ik haar aan heb verdiend, maar ik kan niks opnoemen.

De liftdeuren gaan open op de eerste verdieping en het koppel loopt de lift uit. Nu zijn we alleen. We weten allebei hoe dat elke keer afloopt, maar ik ben bang dat het dit keer afloopt met enkel een afscheid.

Ik had kunnen weten dat het geen zin had om haar te vertellen om uit mijn buurt te blijven. Ik had gelijk afstand moeten nemen, maar elke keer als ze me belt of naar me kijkt, geef ik me over. Ik geef me over aan mijn gevoel, elke keer weer. Terwijl ik weet dat het gevoel me bedriegt.

De lift stopt weer op de tweede verdieping en de deuren gaan, voor mijn gevoel, te snel open. Het is zo stil tussen ons dat ik haar hart kan horen kloppen. Het klopt niet, het bontst. Het bontst tegen haar ribbenkast aan. En zo doet ook het mijne.

Ik ben bang, maar voor wat?

Als de deuren beginnen te sluiten, zet ik snel mijn voet ertussen. Ik moet eruit lopen. Het moet.

Ik voel haar ogen in mijn rug branden als ik de lift uitloop. Het haalt me bijna weer over, maar ik moet weglopen. Hoe graag ik ook wil blijven.

Ik wil dat ze haar ogen van me afhaalt, het is te pijnlijk om weg te lopen als ze me aankijkt.

Ze blijft in het midden van de lift staan, precies waar ik wil dat ze is. Niet dichterbij, maar vooral niet verder weg. Deze paar meters afstand voelen als kilometers en ik kan niet naar haar toe. Alsof er oceanen tussen ons inzitten en ik niet kan zwemmen.

Ze heeft me iets gegeven waar ik niet zonder kan leven. Een reden om te leven.

Ze heeft zichzelf aan me gegeven.

Zij is de reden, zij is het waar ik niet zonder kan en wil leven.

Ze heeft me iets gegeven wat ik nog nooit heb gehad. Ik wil het houden, ik wil haar houden. Voor altijd. Maar we kunnen niet verder en doen alsof er niks aan de hand is. Want er is zoveel aan de hand.

Zij geeft me alles wat ik wil en nodig heb, maar ik kan haar dat niet geven. Ze heeft iemand nodig die niet bang is om haar te verliezen aan elke jongen die haar aankijkt, en daardoor dus domme dingen gaat doen.

Ik weet dat ik zwak ben en hoe zwak ik ben. Elke keer dat we ruzie gaan hebben, zal ik zwak zijn. Ik zal toegeven aan mijn verleden en het weer opnieuw doen. Ik zal mijn woede gaan uiten terwijl ik denk aan haar. Terwijl ik hou van haar.

En zo zal ik haar steeds meer pijn doen. Zo zal ik haar steeds meer kapot maken.

We kunnen het niet negeren, niet meer. Hoe langer we het negeren, des te meer spanning, des te meer ruzie, des te meer ik haar pijn doe. Ze is mij en alles om mij heen aan het overleven, maar ze moet leven. Ik wil dat ze leeft. Dat ze gelukkig wordt, of het nou met mij is of niet.

Maar ik heb nergens spijt van. Geen spijt van de aanrakingen, van de intieme zoensessies, van de woorden die ik heb gezegd. Ik zou het zo weer doen. Ik zou haar weer zoenen en weer afwijzen voor ons eigen bestwil. Ik zou haar weer zeggen dat ik van haar hou en dat ze de eerste is.

Ik zal het nooit willen veranderen, ze is een deel van me geworden. De helft. Misschien wel driekwart.

Het betekent alles voor me dat ze in mijn leven is gekomen en het zou nog meer voor me betekenen als ze blijft. Niet nu, maar straks.

Ik weet voor 100% zeker dat ik deze vrouw nooit zal vergeten. Zij heeft ervoor gezorgd dat ik nu ben wie ik ben. Dat ik iemand anders wil zijn.

Ik ben alleen bang dat het weer terug zal gaan naar het oude. Dat ik haar zo zal missen, dat het zo'n pijn zal doen, dat ik zwak wordt en mijn woede weer ga uiten.

Ze knippert haar ogen, er valt een traan van haar wang en de deuren sluiten. Een steek schiet door mijn hart, door mijn hele lichaam.

Fuck.

Ik kan niet met haar zijn, maar al helemaal niet zonder haar.

Revenge (Voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu