Iemand zei ooit: Je bent maar een mens. Je bent maar een mens.
Herhaalde het in mijn hoofd, alsof ik de woorden ontleedde, misschien net als ik ooit teksten ontleedde en keek naar verbanden, naar werkwoorden, naar metaforen, naar letters, en ik kon uren alleen en tegelijk met zovelen zijn.
Je bent maar een mens, zei hij, ik geloofde het.
Ben bang. Opnieuw. Angst die sluipt en waakt en sluimert; in vingers, benen, tenen, voeten, armen. Als een klonter in de borst, wordt dikker, spant af.
Adem in.
Adem uit.
Lijkt alsof ik een geur adem die ik hoor te kennen. Twijfels kijken om de hoek, knipper en ze zijn weg.
Hand tegen het glas, vingers koel en nagels grijs en afgekloven. Niet de mijne, zeker niet.
Kom, je staat hier maar te staan. Kom.
Ik lach.
Luider.
Eenmaal begonnen, kan ik niet meer stoppen.