Hoofdstuk 11. Tekenen

6 1 0
                                    

Ze houden me in de gaten. Constant. Niet alleen aan tafel maar ook erna. Ik ga tegen de muur zitten en klem mijn armen om mijn benen. Ik ben in de war. Het voelt alsof ik nog steeds in mijn nachtmerrie zit, gevangen.

Het liefste zou ik nu gewoon naar buiten willen, terug naar mijn boom. Maar ze laten me niet gaan. Ze werpen heimelijke blikken op mij en naar elkaar. Ze denken dat ik het niet door heb, maar dat heb ik natuurlijk wel. Ik merk het altijd als ze naar me kijken. Ik voel me er ongemakkelijk door.

Om dat gevoel kwijt te raken neem ik de omgeving in me op. Dat heb ik nog niet eerder gedaan. Stom. Dat moet ik altijd doen. Voor het geval dat ze komen. Ik huiver er ril. Ze komen niet. Ze komen niet. Ze weten niet waar ik ben. Ik ben weg. Verstopt.

Die gedachten helpen niet veel, maar wel wat. Ze zorgen dat ik niet compleet doordraai, zoals eerder vandaag. Mijn aanval was dit keer hevig. Zo hevig, dat het me overviel. Ze zijn niet altijd zo zwaar. En ik kon het niet onderdrukken. Dat kan ik nooit.

Wat ik wel kan, zijn dingen die ook belangrijk zijn. Zoals observeren. En dat doe ik dus ook.

Ik zit op een oude vervaagde bruine houten vloer. Het hout is niet al te donker, maar ook niet al te licht. De muren zijn ook van hout, maar witgeschilderd. Aan de buitenkant is het echter van rode baksteen. De spinnenwebben die in de hoeken en aan de muren hingen toen we hier voor het eerst kwamen zijn weggehaald. De groezelige mintgroene gordijnen zitten vol stof en gaatjes. Het bankstel waar ik op heb geslapen is van grijze stof en zit vol vlekken.

Dat is niet erg, dat ben ik wel gewend.

De houten salontafel is oud en verweerd. Er zitten krassen in en er zijn stukjes uit. De tv is een oud toestel met slecht ontvangst omdat we in niemandsland zitten. Niet dat ik dat erg vind, ik houd niet van drukke plaatsen.

Verder hangt er nog een oude klok aan de muur die het niet meer doet, de wijzers staan op tien voor twaalf.

Niet erg geruststellend.

De keuken en de woonkamer zijn aaneensluitend, waardoor het kleine huisje veel groter lijkt dan het eigenlijk is. De eettafel die in het midden van de kamer staat is ook van hout en even verweerd als de salontafel. De zes stoelen die eromheen staan zijn bijpassend.

De keuken zelf is verwaarloosd. De groene verf op de kastjes bladderen af en het keukenblad is behoorlijk beschadigd door messen, water en andere bijtende stoffen.

Er zijn niet veel ramen, maar drie. Twee aan de voorkant van het huisje en één aan de achterkant. Gilbert heeft ze allemaal schoongemaakt waardoor we er nu weer doorheen kunnen kijken.

Als ik de kamer gehad heb haal ik al mijn herinneringen op van het huisje.

Er is verder alleen nog een kleine bedompt ruikende wc op de benedenverdieping. Die is afgescheiden van de rest van de benedenverdieping door een gang waar de voordeur ook is. De trap naar boven ligt langs de wc en komt uit op de overloop. De trap kraakt gigantisch, maar ik weet hoe ik zonder een geluidje te maken naar boven kom. Ik heb het vaak genoeg kunnen oefenen. Niet aan denken!

De leuning zit los en de twee schilderijtjes van de omgeving hangen op ongelijke hoogten.

De overloop is smal. Je kunt er eigenlijk niet met z'n tweeën langs elkaar lopen, en al zeker niet zonder elkaar te raken.

Er zijn vier deuren. Drie slaapkamers en één badkamer.

De badkamer is beter dan de wc, iets ruimer. Er is een gebutst bad en ik heb mamma en Eva horen klagen over het gebrek aan warm water. Gilbert heeft gezegd dat de boiler kapot is.

Op de vluchtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu