DE ZWARTE PAREL was een middelgrote herberg, volledig zwart geschilderd met weinig ramen. Als ze er wel waren, leken ze wel bruin door al het stof dat was opgewaaid en het glas had beslagen. Er stonden twee of drie magere paarden aan een paal gebonden en her en der lagen gebroken flessen op de grond, waardoor ik voorzichtig afsteeg. Het zag er al bij al nogal onherbergzaam uit, en ik snapte niet waarom Roth ons hierheen had gebracht. Wat ik me herinnerde, was dat ik hem had gevraagd voor een heerlijk bad en veel eten – het tegenovergestelde van waar we nu waren.
Ik probeerde mijn mening te verbergen, maar mijn gezicht sprak boekdelen.
'Ben je niet tevreden?' Hij grijnsde.
We waren de paarden gaan halen toen we uit de gang waren geraakt – ze stonden nog steeds voor de smidse, maar Noa had hen niet gezien omdat hij aan de zijkant tot stilstand was gekomen om zijn spullen uit te laden.
'Wel...' Ik aarzelde even. 'Het is – apart.'
Zijn ogen twinkelden. 'Langs buiten wel, ja,' beaamde hij, 'maar vanbinnen...' Hij nam me bij de arm en trok me met zich mee. Ik wilde wel tegenstribbelen, maar was best nieuwsgierig geworden door zijn mysterieuze gedrag.
De deur kraakte zo erg dat ik mijn ogen samenkneep en was zo laag dat zelfs ik bijna moest bukken. Binnen, echter, was het veel lichter en frisser. De muren waren wit en blauw geschilderd, overdekt met gouden symbolen en ik zag dat er aan de achterkant van de herberg wel een paar ramen waren, ietsje groter, zodat genoeg licht naar binnen stroomde. Een lange, slanke man stond voor de bar en keek ons nieuwsgierig aan met zijn donkere ogen. Roth wees me een tafeltje aan. 'Wacht hier maar even. Ik boek wel een kamer.'
'Met bad!'
Hij lachte enkel.
Ik keek nogal ongemakkelijk om me heen en besloot mijn Woestijndoek uiteindelijk een stukje af te doen. Het had geen zin om mezelf zo te verbergen in een herberg – dat zou alleen maar de aandacht trekken van omstanders. Dus met verwachtingsvol trillende vingers maakte ik de knoop los en voelde een koel briesje langs mijn nieuwe huid strelen. Het was heerlijk om verlost te zijn van deze beklemmende kleren, om vrij te zijn en mezelf niet te hoeven verbergen. Ik schudde mijn haren los.
Ik zag Roth heel even naar me knikken, onopvallend, voor hij zich weer tot de lange barman richtte. Ze discussiërden zo te zien een tijdje – maakte uitgebreide handgebaren – maar op een vriendschappelijke manier. Uiteindelijk zag ik glinsterende munten over de tafel schuiven, die de man gretig aanam. Roth liep op z'n dooie gemakje naar me toe en ging triomfantelijk lachend zitten. 'Geregeld.'
Ik trok een wenkbrauw op.
'Als Nim vanavond komt, zorgt hij ervoor dat niemand er iets van te weten komt. We hebben de beste kamer en hij maakt nu een heerlijk avondmaal voor ons klaar.'
'Jij met je vossenstreken,' lachte ik. Hij schudde zijn rode haren. 'Mm, het is mijn natuurlijke charme.'
'Natuurlijk.'
'Je ziet er goed uit,' zei hij, 'met je... jeweetwel.'
Ik blikte even naar de barman, maar die gaf instructies aan zijn dienstmeisje. 'Bedankt,' zuchtte ik. 'Het voelt heel goed en tegelijk ongemakkelijk om zo vrij te zijn. Het feit dat niemand naar me zal kijken zonder me meteen uit te willen leveren aan de koning. Ik kan mezelf zijn. Nou ja, bijna toch.'
'Ik begrijp het,' knikte hij. 'Probeer er gewoon van te genieten, maar gedraag je niet al te vreemd, alsjeblieft – jeweetwel, we willen geen problemen.'
'Ja, ja,' zuchtte ik. 'Dat weet ik ondertussen wel.'
We vielen stil toen een dienstmeisje – ze was slank en klein en mooi, met glanzende haren – ons twee bekers bier kwam brengen. Ik had allang geen bier meer gehad en trok mijn neus op, maar Roth slokte het naar binnen en veegde wat schuim vanonder zijn neus vandaan. 'Kom op, drink wat.'
JE LEEST
GOUD
FantasyAsper is de laatste Goudbloed in Narangarav. Na de Zwarte Dagen, waarbij de soldaten van de koning alle Goudbloeden wisten uit te roeien, bleef ze alleen en verloren over. Voor Asper is iedere dag er een op leven en dood. Gesteund door haar pleegmo...