Het maakte me allemaal niets meer uit. Het voelde alsof ik niks meer waard was op deze wereld. Ik probeerde op te vallen, omdat ik gewoon een beetje aandacht wou. Niemand, niemand heeft mij gezien, ik was té onopvallend. Niemand wou mij helpen, ik schreeuwde om hulp, ik kraste in mijzelf met scherpe voorwerpen, ik was niet in orde, dat wist ik zelf ontzettend goed. Wat ik moest doen wist ik niet, het was één grote rotzooi in mijn hoofd. Ik was in de war. Mijn eigen ouders negeerden mij, ze dachten dat alles wel goed was met mij, ik probeerde hun aandacht te krijgen,maar die kreeg ik niet, wat ik ook maar deed. Ik vroeg om hulp bij mijn vrienden, maar die zagen maar als een idiote psychisch gestoorde kutwijf.
Langzamer hand begon ik dat ook te geloven. Ik ging mijzelf steeds meer haten. Ik was dik, ik was lelijk. Dat dacht ik dan tenminste, maar er werd gezegd tegen mij dat ik mooi was, maar voor mij was dat een leugen, een leugen die ze mij vertelden om mij op te vrolijken. Ik zakte steeds dieper in mijn eigen donkere kant die niemand van mij gezien heeft. Ik deed voor alsof ik vrolijk was, een enthousiaste hypere vrolijke meid aan de buiten kant, maar van binnen was ik het tegenovergestelde. Iedere keer dat ik naar buiten kwam en ik zag mensen met elkaar praten had ik het gevoel dat ze over mij roddelden, dat mijn vrienden dat ook deden achter mijn rug om. Ik wist niet wat er mis met mij was. Ik dacht aan een depressie. Iedereen liet mij stikken omdat ik een laag gevoel van eigenwaarde had. Elke woensdag ging ik naar de coffeeshop om wiet te halen, het maakte mijn hoofd leeg, het voelde fijn. Een krat bier was op in 3 dagen, en sigaretten waren ook een hulpmiddel. Naar school ging ik niet meer, en een wonder was ook dat ik nog steeds studiefinanciering kreeg.
Op één avond werd het me te veel, alles ging fout. Ik kreeg boetes, ik kon mijn huur niet meer betalen, rekeningen. Ik kon het allemaal niet meer betalen. Ik zat in de nesten, ik was te diep gezonken, dieper dan de titanic, en dat was diep! Mijn leven was één grote tiefuszooi. Ik was er klaar mee, ik kon het niet meer aan. Die dag liep ik voor de laatste keer mijn deur uit, mijn straat uit en de hoek om. Ik hoorde slagbomen al rinkelen, en ik wist dat ik toen moest opschieten. Ik rende de slagbomen tussendoor die ondertussen al naar beneden waren, en ging middenin op het spoor staan en sloot mijn ogen. Ik wachtte tot ik de pijnloze dood tegemoet kwam. Ik wou dood, alleen maar dood. Voor mijn gevoel was dat de enige uitweg.
Maar ik wist toen niet dat het beter kon worden.