Hoofdstuk 3

6 0 0
                                    

Ik staar naar het plafond van de kamer die ik met een andere patiënt deel. Er zitten barsten in. Zwarte barsten. Ik verbeeld me dat er donker bloed uitdruipt en de kamer vult.

Het meisje met wie ik de kamer deel is het waarschijnlijk het minst gek van ons allemaal. Ze heeft af en toe gewoon wat mindere momenten. Dan is ze een beetje chagrijnig en dan gaat ze dreigen met een potlood, niks vreemd aan. Ze slikt haar anti-psychotica, dus er is niks aan de hand. Alleen die keer toen ze het was vergeten had ik echt een heel groot probleem. Het was na het avondeten en ze was al wat moeilijker dan gewoonlijk, dus toen we werden geroepen voor de medicijnen, liep het helemaal uit de hand. Ze wilde eerst niet opstaan van de poef, omdat dan iemand haar plaats zou innemen. Best logisch eigenlijk, maar ze maakte er wel een drama van. Toen ze toch uiteindelijk opstond, wilde ze haar medicijnen niet innemen. Uiteindelijk is ze door vijf bewakers aan haar bed vastgeketend. Ze heeft de hele nacht gegild. Gelukkig slaapt ze nu, anders was ik al helemaal gek geworden. De bedden zijn ook niet slaapbaar, wat mijn gebrek aan slaap nog erger maakt. De matrassen zijn goor en vol met vlekken en gevuld met stro. Stro! Hoe verzin je het. Ik begrijp niet dat iemand ooit heeft kunnen denken dat stro lekker ligt. Zo van “He! We moeten de bedden vullen! Laten we de matrassen eruit halen en het omhulsel vullen met stro. Dat vinden ze vast héérlijk liggen.” Nee dus. Er is vast wel een beter alternatief voor matrassen als die te duur zijn in plaats van stro. Mijn opa-die-niet-echt-mijn-opa-is-maar-soort-van-aangetrouwd had zakken met wol staan en die zijn niet heel erg duur, dus dat kun je er ook in stoppen. Ligt. Lekkerder. De dekens zijn eigenlijk ook geen dekens, maar vilten lakens en de kussen zijn platte lappen stof. Slaapt dus echt vreselijk. Als ik hier ooit wegkom, ga ik het lekkerste, luxueuste bed kopen dat er bestaat, met een donzen deken en een donzen kussen en een driedubbel donzig matras. En dat ga ik me erin verstoppen en chocola en snoep eten totdat ik een groot vlezig monster ben wat samensmelt met de dekens en het matras. Ik mis mijn familie eigenlijk niet. Alleen mijn zusje Mara mis ik. Maar zij is niet mijn echte zusje: Mijn ouders hebben haar geadopteerd nadat mijn moeder een miskraam kreeg. Mijn moeder was er stuk van. Ze heeft nachtenlang gehuild en gehuild, totdat mijn vader het niet meer aankon en met het idee kwam om een kind te adopteren. En dat werd Mara. Het is vast moeilijk voor haar om geen normale zussen (of broers) te hebben. Ik zit in een psychiatrische inrichting en mijn oudere zus Lois is een koude, gevoelloze cyborg. Nou, geen echte cyborg, maar het scheelt niet veel. Ze is alleen maar bezig met haar studie, is niet verliefd, nog nooit geweest, ze is ergens in de twintig en woont nog steeds thuis. Ik weet het niet eens. Het maakt haar niks uit wat er in ons omgaat, beledigt ons genadeloos. Het klikt niet echt goed tussen Mara en Lois, hoewel ze soms best close zijn. Ik hoop dat het goed met haar gaat. Misschien komt ze me morgen tijdens het bezoek uur opzoeken. Misschien. Mijn liefste vriendinnen komen wel. Denk ik. Ik heb ze een paar dagen geleden nog gezien, toen ik hier zeg maar niet was opgesloten maar gewoon met een hersenschudding (*kuchkuch* Gorbatsjov schuldt *kuch*) in het ‘ziekenhuis’ lag. Dus ze komen wel. Hij komt niet. Dat weet ik zeker. Hij weet waarschijnlijk niet eens dat ik hier zit. “Mweh….. Mes…… Doodt hem……Ga weg! Ga weg! Aaaaaaahhh!!!” Ik schrik me dood. Wat was dat?? Dan zie ik dat het gewoon mijn kamergenote is. Ze heeft vast een of andere nachtmerrie. Ze schrikt gillend wakker. “Waar ben ik? Wat is er gebeurd?” denkt ze hardop. Ze kijkt mijn richting op en ik glimlach naar haar.  Ze lijkt het zich weer te herinneren en ze gaat weer achterover liggen. Ik probeer al een paar uur in slaap te vallen, maar zij liep dus te gillen, de bedden mogen niet eens bedden genoemd worden zo slecht zijn ze en er spoken teveel gedachten door mijn hoofd. Heb ik altijd al gehad. In de klas keek ik liever dromend uit het raam, dan op te letten. Dat zorgde nogal eens voor problemen. Een keer tijdens Nederlands lette ik weer eens niet op en juist op dat moment vroeg de lerares het antwoord op een vraag die ik niet had gehoord. Erg gênant. Maar het is al maanden geleden dat ik voor het laatst in de klas zat. Ik mis het op sommige punten wel. Het gevoel als je een vraag goed hebt, of als je je leraar verbetert. Er zijn ook voordelen van niet naar school gaan. Het uitslapen bijvoorbeeld. Of gewoon niet hoeven te leren voor een of ander stom vak wat je toch niet interesseert. Niet dat ik al verbijsterend goed leerde op school, maar het blijft kut. Ik zou willen dat ik niet zoveel nadacht. Het is zwaar irritant. Ik heb nooit, maar dan ook nooit dat ik gewoon even geen gedachten heb. Nooit. Al mijn gedachten lopen door mijn hoofd en ruziën om aan wie het eerst gedacht mag worden. Maar het heeft zijn voordelen. Alles heeft zijn voordelen. Door al mijn gedenk kan ik mensen goed inschatten. Ik observeer ze en vraag me dan af wie ze zijn en wat ze doen en hoe ze zijn tegenover anderen. Ik draai op mijn buik in een poging om in slaap te vallen.

Gedachtes uit een chaosWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu