Hoofdstuk 2

21 1 0
                                    

2

“Waar zijn we?” mompel ik tegen mezelf wanneer we de grond raken. Het licht is verdwenen, heeft plaats gemaakt voor een ondoordringbare duisternis. Ethan heeft mijn hand losgelaten en zit in elkaar gedeukt op zijn knieën naast me. Mijn hand ligt losjes op zijn schouder terwijl hij schokkend zijn krachten terugvindt. Ik sta rechtop op een houten vloer, die kraakt als ik mijn gewicht van mijn ene been naar mijn andere verplaats.

Langzaam raken mijn ogen gewend aan het donker om ons heen. We bevinden ons in een ruimte van ongeveer 4 vierkante meter, geheel van hout gemaakt. Koude wind giert tussen kieren door, laat me lichtelijk rillen. De muur het dichts bij me is leeg, op een deur ongeveer een halve meter links van me na. Ik kijk om me heen, en zie dat de kamer bezaaid is met gereedschap. De linker muur hangt vol met bezems, heggenscharen, harken en ander tuingereedschap. Een grasmaaier zit lui in een hoek. Achter me staat een werkbank, compleet met houtschilvers, een onafgemaakt project dat boos is neergesmeten en een stapeltje spijkers op een hoop op de hoek. Rechts hangt een bord met hamers, zagen, moersleutels en meer vormeloze metalen apparaten. Daaronder staan een paar fietsen schots en scheef tegen elkaar aan, een luchtpomp ligt omgevallen op de grond. Met een schok realiseer ik me dat we in iemands schuur zijn beland. Ik voel Ethan naast me opstaan.

“Geen idee,” fluistert hij. “Het voelt niet als Dhalion.” Mijn wenkbrauw trekt op en ik kijk hem vragend aan, maar hij ziet het niet. Ik besluit er niets over te vragen. Dat komt later wel.

“Kom mee,” brom ik, en ik trek hem aan zijn arm mee naar de deur. Ik vraag me af of hij open zal gaan. Met Ethan die achter me over de inhoud van de schuur waakt probeer ik het slot. Niets. Ik rommel met de deurklink, ik trek en ik duw, maar er is geen beweging in te krijgen. Ethan probeert de deur open te wrikken door er met zijn volle gewicht tegenaan te duwen. En plots realiseer ik me dat dat niet hoeft.

We zijn verdwenen met het licht, zoals volgens Ethan alle verhalen eindigen. Als al die, die zielen niet meer terugkomen, dan moeten ze ergens anders zijn, toch? Ze moeten ergens heen. Wat als wat Alice zei niet klopt? Als niet alle doorgangen naar de wereld van de levenden zijn afgesloten, maar opgeborgen tot de juiste persoon ze vindt? En al die zielen blijven hangen in de wereld van de levenden, om te helpen, of te kijken, of te leven.

“We kunnen er gewoon doorheen,” mompel ik.

“Wat?” Ethan struikelt over dat ene woord.

“We hebben geen sleutel nodig,” leg ik uit, alsof ik tegen een klein kind praat. Terwijl ik praat pak ik zijn hand en ga ik klaarstaan om mijn woorden te demonstreren. “Als we niet meer in Dhalion zijn, wat dat dan ook is, moeten we ergens anders zijn, toch?” Ethan knikt, nog niet helemaal in staat om mijn gedachtegang te volgen.

“Dan moeten we ergens anders zijn. En als mijn theorie klopt,” ik leg mijn vrije hand plat tegen de houten deur, “hebben we geen sleutel nodig.” Ik zet kracht en tot mijn grote verbazing geeft de deur mee, bolt onder mijn hand naar buiten en buigt zich, stukje bij beetje, om mijn hand heen. Achter me hoor ik Ethan naar adem happen, en ik kan moeilijk geloven dat mijn hand echt half in de muur verdwenen is.

Ik zet nog meer kracht, en zie hoe mijn hand steeds verder in het hout verdwijnt, tot ik hem niet meer kan zien. Ik zit tot aan mijn pols vast in het hout, maar ik zet door. Als ook mijn onderarm zich het hout binnen heeft gewerkt, voel ik mijn hand loskomen en koud worden door een strenge wind buiten het schuurtje.

“Het werkt!” roep ik opgewonden. Ik besluit om op te schieten en stap in één keer achter mijn hand aan.

Dan sta ik buiten in de kou, mijn achterste hand nog vast in het hout terwijl ik Ethan achter me aan trek. Samen staan we buiten in de koude nachtwind te rillen, Ethan met een blik van pure verbazing terwijl hij zijn handen inspecteert op sporen van onzichtbaarheid, ik met een bizarre grijns op mijn gezicht.

“Dat hebben jullie snel door,” weerklinkt een stem in de duisternis. “Ik heb nog nooit iemand gezien die het zo snel uitgevogeld heeft.”

Waar niets isWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu