Ruzie

6 1 0
                                    

Met een zucht krab ik mezelf achter mijn oor. Ik weet niet hoe lang Alec nu al weg is, maar het lijkt wel eeuwen. Ik zie de kat van de buren de straat oversteken. Dat beest heeft geluk dat we hier afgelegen wonen. Anders was ze jaren geleden al platgereden. De spelende kinderen zijn ondertussen uit het zicht verdwenen. Behalve de kat is er geen beweging te zien. De brievenbus zit vol. Normaal haalde Alec altijd de post binnen. Ik volgde hem overal. Hij nam de post dan uit de brievenbus en ik mocht alles tot binnen dragen. Toen was hij nog gelukkig. Ik ben vergeten wanneer hij zo sip geworden is. Ik wil vooral weten waarom. Ik wil terug tegen hem aan kunnen liggen in de zetel. Hij keek naar bewegende beelden waar ik niets van snapte. Voor mij was het genoeg dat ik bij hem kon zijn. Mijn maag grolt alweer. De honger begint pijn te doen en ik kan amper nog staan. Langzaam loop ik naar de keuken. Het eten ligt in een kastje, maar ik kan er niet bij. Ik weet nog dat er verboden voedsel in koelkast ligt, maar die krijg ik zelf niet open. Met mijn tong maak ik mijn lippen nat. Ik ga voor het kastje met eten zitten. Hoe deed Alec dit? Ik krab het kastdeurtje. Opeens weet ik het weer. Ik klem ruw mijn nagels achter de rand van de kast en trek dan terug. Het kastje gaat een klein beetje open. Ik beslis dat het het makkelijkst zal zijn om gewoon de kast in te kruipen. Ik ruik de geur van lekker eten. Ik maak met mijn tanden een gat in de zak. Dit had ik nodig. Was Alec maar hier. Dan konden we samen eten. Plotseling hoor ik geluid aan de voorzijde van het huis. Inbrekers? In een reflex begin ik te roepen: 'Wie is daar? Laat me met rust! Ik heb alleen Alec nodig!' Het geluid houdt niet op. Een gevoel van angst overspoelt me, maar ik ben bereid voor het huis en voor Alec te vechten. Een vrouwelijk gezicht drukt tegen het raam. Ze blijft kijken. Ze lijkt verdrietig... of bang... maar zeker niet boos. Toch vind ik haar eng. Ik beslis nog een keer te roepen. 'Wat doe je hier? Dit is ons huis!' De vrouw tikt met haar vinger op het raam. Ze is niet bang van mij. Wat doet ze hier? Ik verstop me achter de zetel. Ik ken de vrouw van ergens. Ik heb haar eerder gezien, maar ik herinner me niet van waar. Volgens mij was ze ooit in dit huis. Toen was er nog een man bij. Alec was boos geworden om iets, ik weet niet meer om wat. Er werd met spullen gegooid. Ik wou Alec beschermen en het enige dat ik toen kon bedenken was de man in zijn arm te bijten. Er werd meer geroepen, maar ik begreep niet waar het over ging. Ik kijk voorzichtig langs de zetel door naar het raam. De vrouw kijkt nog even over de ruimte en draait zich dan om. Ik ga weer naar het raam en zie hoe ze in haar auto stapt. Waarschijnlijk kwam ze voor Alec, maar die is weg. Vertrokken. Alec had wel vaker ruzie. Ik begrijp niet hoe je ruzie kan maken met Alec. Hij is een vorm van perfectie. Hier kwam weinig bezoek, maar als er bezoek kwam, was het meestal geen fijn bezoek. Behalve als de buurvrouw eens op bezoek kwam. Dat was vaak wel fijn. Behalve dat ze naar kat stonk, is er weinig over haar te zeggen. De buurman daarentegen was eng. Hij kon agressief worden, vooral naar mij toe. Altijd als hij meekwam met de buurvrouw, kroop ik dicht tegen Alec aan. Hij stonk ook naar katten, maar nog erger was dat hij geen gevoelens had, behalve haat. Volgens mij paste hij niet bij de buurvrouw, maar wie ben ik om te oordelen. De dag dat Alec vertrok, was de buurman ook op bezoek geweest. Alec had mij in de slaapkamer opgesloten, maar ik heb nooit begrepen waarom. Ik weet dat de buurman kwaad werd. Ik hoorde hem schreeuwen tegen Alec. Behalve krijsen dat hij van Alec moest afblijven, kon ik niks doen van in de slaapkamer. Dat was de laatste dag dat ik samen met Alec was. Diezelfde avond is hij vertrokken. En niet meer teruggekeerd.

Our HomeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu