Hoofdstuk 3

34 1 3
                                    


Berdon, Cress, Othello en Carter stonden op een rijtje achter Fletcher. Het trainingsveld lag net buiten het dorp naast de kazerne en de  wandeling er naar toe had nog geen tien minuten geduurd. Berdon was onderweg nog even langs de smid gelopen om een kistje op te halen waar blijkbaar het prototype in zat. Hij had het daar voor de zekerheid maar opgeborgen voordat een dief het van de kar zou stelen. 'Kom op, laat zien wat er in zit. Ik val bijna om van de zenuwen', bromde de gespierde dwerg door zijn baard heen. Ook Carter was benieuwd. Deze jongen was misschien een oplichter, maar hij begon hem aardig te vinden. 

'Rustig aan, het moet wel een beetje spannend zijn hé', zei Fletcher al bukkend om het kistje open te maken. Hij ging er precies voor zitten zodat niemand van hun iets kon zien van de inhoud. Toen draaide Fletcher zich plots om en riep: 'Ta da, wat vinden jullie er van?'. Hij hield de dolk omhoog zodat hij goed te zien was. Het was een bijzonder exemplaar. Het lemmet was gebogen als dat van een klauw van een beer. Het handvat zat als een soort pin door het einde van het lemmet heen gewikkeld in zwart leer.

'Een dolk. Al die commotie om een eenvoudig mes', vroeg Cress geërgerd. 'Ik ga naar bed'.

'Wacht nou even Cress, het is meer dan alleen maar een "eenvoudig mes"', zei Fletcher terwijl hij zijn ogen rolde om Cress haar reactie. 'Ik zal het laten zien'. Pas toen viel Carter iets op aan het mes. Er zat een gitzwarte steen in het lemmet verwerkt. Een Corundum-kristal. 'Kijk is goed naar het handvat, zie je die zwarte steen in het midden? Dat is een laadsteen van de hoogste kwaliteit. Het heeft me een fortuin gekost om die te kopen, maar dat is het me helemaal waard', Othello, Cress en Berdon keken met hernieuwde interessen naar het mes. 'Ik kan er een grote hoeveelheid mana ik kwijt die ik dan kan gebruiken terwijl ik in gevecht ben. Ik ben van plan om er ook één in het handvat van mijn khopesh te laten zetten, maar ik wilde het eerst uitproberen hoe praktisch het was'.

'Fletcher, jij genie. Ik had zoiets nooit bedacht', riep Othello. Eigenlijk was dit precies hetzelfde als  het zwaard van Carter. Maar nog steeds was hij onder de indruk van de jongen. Hijzelf had het zwaard van zijn vader gekregen.

'Waarvoor moesten we dan eigenlijk helemaal hierheen komen? Dit had je toch ook gewoon binnen kunnen laten zien?', vroeg Cress gapend.

'Oh ja, dit ook', zei Fletcher terwijl hij de pin die het handvat vormde eruit trok en een moment later trok hij zijn arm naar achter en weer naar voor waarbij hij het mes gooide. Onderweg naar zijn doel vloog het mes spontaan in brand alsof een onzichtbare bron hem in de olie had gedrenkt en er een vonk had bij gelaten. Toen het mes bijna twintig meter verder in een boomstronk bleef steken vloog ook de boomstronk in de fik. De schors die er nog opzat klapte er af door de hitte van het mes. Fletcher liep er rustig naar toe en pakte onderweg een emmer die naast de waterton aan de ingang van de kazerne stond. Hij gooide de inhoud van de emmer over zowel stonk als mes trok het mes rustig uit de stonk. Toen hij weer terug liep naar zijn vrienden stond hij ineens oog in oog met vijf soldaten. 'Plaats rust, soldaten. Ik ben het maar'. De meeste soldaten waren bij de pas aanwezig maar er bleven altijd ongeveer tien soldaten in Raleightown om de stad zelf ook te verdedigen. De rest lag blijkbaar nog te slapen in de kazerne. Fletcher keek de soldaten met een ondeugende grijns aan.

'Als u het zegt, milord', antwoordde een magere jongen in een sergeanten uniform 

'Inderdaad, sergeant Mason. Sorry dat ik jullie heb wakker gemaakt', zei Fletcher terwijl hij een verontschuldigend knikte naar de jongen.

'Geen probleem, milord. We sliepen nog niet. We waren net begonnen met ons laatste potje poker', biechtte de jonge sergeant kijkend naar zijn schoenen op terwijl er een kleur op zijn wangen kwam.

'Volgende keer doe ik mee', zei Fletcher om de sergeant op zijn gemak te stellen. 'Klaar om te verliezen, sergeant?' Carter mocht Fletcher meer en meer. Hij had dan wel gelogen over zijn afkomst, maar hij was een goed mens. Hij was niet zoals de edelen waar zijn vader hem over had verteld. Hij behandelde ze alsof hij hun gelijke was. Hij begon meer en meer te twijfelen of hij hem echt zou vermoorden. Misschien zou hij hem alleen gevangen nemen en de koning overtuigen.




De rest van de avond was niks meer dan een vage herinnering. Carter was zo moe geweest dat hij, toen ze terug waren bij het landhuis, gelijk naar de kamer was gestrompeld die de bediende had aangewezen. Hij had zich op zijn bed laten vallen en kon zijn ogen nog maar amper openhouden. Uren lag hij zo, maar hoe later het werd hoe wakkerder hij werd. Het moment om toe te slaan was in de buurt. Hij stond zo stil als hij kon op en sloop de kamer uit. Zijn schoenen had hij al uitgedaan om nog minder geluid te maken terwijl hij door de gangen van het landhuis liep. Hij stopte voor de deur van Fletchers kamer en deed de deur zo zacht als hij kon open liep naar binnen. Toen hij zich omdraaide om de deur weer dicht te doen kraakte de planken onder zijn voeten hard. Carter keek verstijfd van angst om naar het bed, hij wachtte even. Pas toen hij zeker wist dat Fletcher nog sliep deed hij de deur dicht. Hij keek om zich heen de kamer rond. Tegen de muur stond een ruim bed. Tegenover het bed aan de andere kant van de kamer smeulde de laatste as van een vuur in de open haard. Er was ook een raam dat uitkeek op Raleightown en de savanne daar achter. 

Fletcher:

Fletcher lag al uren wakker. Hij dacht aan wat Cress aan tafel had gezegd. Had Sylva het echt te druk gehad om te schrijven. Of had ze spijt van de kus na de bruiloft van Arcturus en kapitein Lovett. Hij lag al de hele nacht te piekeren zoals bijna elke avond. Hij zou binnenkort zelf naar haar toe gaan. Nadat hij eindelijk in slaap was gevallen werd hij wakker van iets. Hij hoorde de vloer kraken. Iemand was in zijn kamer. Hij draaide zich niet om en bewoog zich niet. Als iemand hem wilde vermoorden dan moest diegenen nog niet weten dat hij wakker was. Hij deed zijn ogen een heel klein beetje open en kon nauwelijks zien. Toen zag hij een mes flitsen in het licht van de maan.

Carter:

Carter stond nadenken voor het bed van Fletcher. Hij kon niet te lang niks doen. Hij moest een besluit maken. Hij haalde een scherp mes uit zijn zak en keek er even naar. Hij wist het niet meer. Zou hij echt het leven nemen van deze jongen? Voor dat hij de beslissing kon maken sprong Fletcher op uit zijn bed en tackelde Carter tegen de grond. Carter landde hard op de eikenhouten vloer. Hij was met zijn hoofd tegen een kast aangekomen en hij voelde zich duizelig. Hij hoorde naast zich Fletcher langzaam overeind komen. Carter sprong op, maar voor hij iets kon doen leegde hij zijn maag op eiken planken. Weer tackelde Fletcher Carter tegen de grond. Ze rolde samen door het braaksel heen. Carter gaf Fletcher een knietje in zijn maag, waarop de jongen hem weer in een wurggreep wilde leggen. Fletcher omsloot de hals van Carter met zijn ene arm terwijl hij met de andere arm hem in zijn maag sloeg. Carter moest bijna weer overgeven. Hij kreeg nauwelijks lucht. 'Wie ben jij?', hoorde hij de sissende stem van Fletcher zeggen.

'Iii ik bbbe ben Carter Ra Ra Raleigh. Ddde erfgenaam vvvvaan de R R Raleighs', toen Flecher dit hoorde verstijfde hij. Hij liet zijn ijzeren greep iets vieren zodat Carter weer wat lucht kreeg. Happend naar adem overdacht hij de situatie. Wat was er aan de hand? Fletcher keek Carter ongelovig aan.

Fletcher:

'Hoe', was alles dat de geschokte nobel over zijn lippen kon krijgen. Dit was onmogelijk. Alleen hij en zijn moeder hadden de aanval van orks overleefd. Wie was dit? 'Wie ben jij', zei Fletcher nu op een dreigende toon.

'Ik ben de zoon van Erik Raleigh en een elf. Jij ben een bedrieger, een leugenaar. Ik ben opgegroeid in Zwazulu. Mijn vader vertelde mij dat er geen overlevers waren. Dus mijn vraag aan jou is wie ben jij', zei Carter met een schorre stem. Fletcher was helemaal de kluts kwijt. Was dit waar? Hij had geen enkel idee. Terwijl hij diep in gedachten was liet hij zijn greep nog verder vieren. Carter sprong op. Voor dat Fletcher goed en wel door had wat er aan de hand was, lag hij al op zijn rug met twee handen om zijn nek.

Carter:

Zou hij echt een leven nemen? Kon hij het wel? Zijn eerste moord. Een aardige jongen. Hij wilde dit niet. Hij keek de jongen met verdriet in de ogen aan. Weer werd de beslissing uit zijn handen genomen. Hij voelde een keiharde klap tegen zijn slaap. Twee figuren bogen zich over Fletcher. De twee dwergen! De mannelijke dwerg draaide zich naar hem om. Hij liep dreigend op hem af. Toen hij voor hem stond keek hij de jongen diep in de ogen aan. Othello had bijna nog nooit zo boos gekeken. Een moment later trapte hij Carter hard tegen zijn hoofd en alles om hem heen werd zwart.

Je hebt het einde van de gepubliceerde delen bereikt.

⏰ Laatst bijgewerkt: Aug 03, 2019 ⏰

Voeg dit verhaal toe aan je bibliotheek om op de hoogte gebracht te worden van nieuwe delen!

Summoner: De ErfgenaamWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu