Hoofdstuk 7

200 21 14
                                    

De volgende ochtend stond hij op met een blauw oog en hoofdpijn. Die vreemde man had hem flink door elkaar gerammeld na het diner, een dag eerder.

Het uitgebreide diner dat hij de avond ervoor had kunnen verorberen, zorgde ervoor dat hij nog geen honger had, maar toch kleedde hij zich aan om naar de bakker in het dorp te gaan, want een extra brood in huis hebben kon volgens hem nooit kwaad. Zijn kleren lagen op een stapeltje in de houten kleerkast en zijn ring had hij na het diner in zijn broekzak gestoken. Toen hij zijn kleren aanhad, merkte hij dat de ring niet meer in zijn zak zat. Hij voelde nog eens goed in zijn broekzakken, de zakken van zijn vest en ook in zijn schoenen. De ring was verdwenen.

Hij ging op de grond liggen en bestudeerde het tapijt. Al tastend onder het bed probeerde hij de ring te grijpen, maar het enige wat hij kon voelen was stof. Verbijsterd stond hij op. Waar kon die verdomde ring zijn?

Hij beleefde de hele avond opnieuw in zijn hoofd en kwam tot de conclusie dat de ring waarschijnlijk uit zijn zak gevallen moest zijn op de weg naar huis. Zijn hart begon sneller te kloppen en zo snel als zijn trillende handen dat toelieten, knoopte hij zijn vest dicht. Die ring was immers veel waard en de gedachte dat iemand anders dan hijzelf het sieraad nu had, maakte hem bang. Hij was de rechtmatige eigenaar van die ring. Hij, en niemand anders.

Woedend beende hij de kamer uit. In de gang was het nog donker, maar er was net genoeg licht om te kunnen zien dat een deur op een kier stond. Hij ging dichterbij en duwde de krakende deur open. Voor hem lag de kamer met de stoffige boeken en met de klavecimbel. Hij baande zich een weg tussen alle zorgvuldig opgestapelde boeken die met de grootste zorg behandeld waren, maar die niemand ooit had gelezen.

De groene klavecimbel stond in het midden van de ruimte en vroeg erom bespeeld te worden. Met zijn vingertoppen raakte hij een zwarte toets op het klavier aan, de toon die volgde was een scherpe en gedempte klank, gevolgd door een doffe klap. Een gil kon hij niet onderdrukken. Verschrikt draaide hij zich om en hij merkte dat de dichtgevallen deur het geluid veroorzaakt had. De deur ging weer open en klapte weer dicht. Bij elke klap kromp hij ineen. Zijn hart klopte in zijn keel van angst en hij deinsde achteruit, zodat hij struikelde over een doos en met zijn achterste op een dik boek viel. De deur had een paar seconden een eigen leven geleid, maar plots hielden de geluiden op.

Hij bleef nog een paar seconden liggen om te bekomen van de schrik. De poot van de klavecimbel gebruikte hij om zich recht te trekken. Toen hij stond, zag hij op de ivoren toetsen iets liggen. Het was zijn zilveren ring. Hij greep hem en deed het dure juweel snel om zijn ringvinger. Eindelijk kon hij weer opgelucht ademhalen, dus zo snel als hij kon trok hij zijn jas aan en stapte hij de deur uit.

De mist kwam bijna tot aan de grond toen hij door het bos slenterde. De bomen boden hem beschutting tegen de koude wind en hun afgebroken takken waren prima wandelstokken. Na een uur door de mistige bossen gekuierd te hebben, zag hij in de verte de kleine huisjes van het dorp. Er was geen enkel geluid te horen en dat was net wat hij graag had.

Plots hoorde hij voetstappen op de kasseien. Hij spitste zijn oren en keek rond. Een vrouw kwam steeds dichterbij en hij meende haar te herkennen.

"U bent die vrouw van gisteren", riep hij. "Wat was er gebeurd? Wat had die man opeens?"

De vrouw kwam dichterbij en keek hem schuldig aan. "Ik weet het niet, volgens mij verwarde hij je met iemand anders."

"Hij had gezegd dat ik niet meer aan zijn vrouw mocht komen, is er misschien iets met haar gebeurd?" vroeg hij bezorgd.

"Dat was mijn man", bekende de vrouw. "En je hebt helemaal niks fout gedaan. Ik denk dat mijn man wat gedronken had en dat hij daarom zo deed. Het spijt me verschrikkelijk, het was echt niet de bedoeling dat het zo zou gebeuren."

Hij knikte en keek naar de kasseien. "Wat is je naam?" vroeg hij dan.

"Anna", sprak ze. "Mijn naam is Anna."

"Beste Anna, wil je me alsjeblieft vertellen wat er met mijn zus gebeurd is? Ik moet het echt weten."

Anna leek te twijfelen, maar dacht terug aan wat ze de vorige avond had besproken met haar man en haar vrienden. "Johanna is vermoord door haar man en daarna pleegde hij zelfmoord", zei ze zonder emotie te tonen. Toen hij geen reactie vertoonde zei ze: "U lijkt niet geschokt?"

"Waarom zou ik? Ze is dood. Wat maakt het uit of ze nu vermoord is, of een natuurlijke dood stierf?" Hij glimlachte lichtjes en staarde naar zijn opgepoetste schoenen. "Maar waarom had je dat gisteren niet verteld? En hoe komt het dat de priester er ook niks van weet?" vroeg hij dan verbaasd.

"We wilden je niet bang maken." Hij zag Anna nadenken. "We hadden afgesproken dat niemand iets ging vertellen omdat je misschien bang ging worden en weg zou gaan. Ik wil je vertrek helemaal niet op mijn geweten hebben."

Hij knikte begrijpelijk. "Was het een ongeluk of doodde hij haar... met opzet?"

"Ja", zei ze koel. "Hij doodde haar met opzet."

Hij staarde even naar de vrouw, niet wetend of de dood van zijn zuster haar raakte of niet.

"Meer weet ik echt niet." Anna keek naar de grond. "Ik moet gaan." Ze draaide zich om en verdween in de mist.

"Denk je dat de priester mij verder kan helpen als ik hem alles vertel wat ik weet?" riep hij haar nog na.

"De priester kan altijd helpen. Hij weet alles", klonk Anna's zachte stem. "Kom vanavond dineren bij ons in de herberg, als je graag wil. Dan kun je jouw bevindingen met me delen. Ik beloof dat mijn man zijn excuses zal aanbieden voor hetgeen hij gisteren gedaan heeft."

"Ik zal er zijn." Een trotse glimlach verscheen op zijn gezicht. Hij besefte dat hij helemaal geen brood meer hoefde te kopen als hij die avond zou dineren. Hij knikte zelfvoldaan.

Het Zijn De KlopgeestenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu