"Zullen we haar ontbijt op bed brengen, pap?" De laatste keer dat ik haar heb gezien, was toen ze thuiskwam. En dat is inmiddels een week geleden.
"Niet vandaag", het was zijn standaard antwoord geworden, "mama moet uitrusten, dus we mogen haar niet storen."
Het deuntje van de deurbel galmt door de woonkamer. Papa en ik staan tegelijk op om open te doen.
"Ga maar even naar je kamer, Luna."
Luna. Geen Loen of Loentje, maar mijn échte naam. De naam die ze me gaven bij mijn geboorte, maar eigenlijk alleen gebruiken in serieuze situaties. Zonder verdere uitleg loopt hij naar de deur, maar hij opent de deur pas wanneer ik halverwege op de trap sta.
"Kom binnen, fijn dat u ons wil helpen" De man in het iets te grote pak geeft papa een hand en haalt zijn zwart leren aktetas vanonder zijn arm. Papa geeft me nog een laatste strenge blik voor hij de deur naar de woonkamer sluit.
Ik klop twee keer op mama's slaapkamerdeur voor ik naar binnen stap. De gordijnen zijn nog dicht. Het licht van de gang verlicht het hoofdeinde van het bed. Met de dekens opgetrokken tot net onder haar kin staart ze voor zich uit.
"Mam?"
Geen reactie. Zou ze me wel gehoord hebben? Misschien moet ik het nog een keer zeggen. Ik blijf nog even stil, misschien moet ik gewoon even geduld hebben. Ze knippert langzaam en er rolt iets glinsterends over de brug van haar neus naar het andere oog. Huilt ze?
"Mama, wat is er?"
Ze blijft stil voor zich uit staren en wrijft zelfs het snot dat uit haar neus loopt niet weg. Ik heb haar nog nooit zo gezien. Zelfs niet toen haar ziekte steeds erger werd. Papa had geprobeerd uit te leggen wat de dokter had gezegd, maar ik snapte er desondanks niet veel van. Een soort kanker, maar dan in haar hoofd, had hij gezegd. Dit was volgens hem ook de reden dat er nog geen medicijnen voor waren. Het brein is ingewikkeld, tot zover snapte ik het nog. Maar zoals ze hier nu onder de dekens ligt, haar gezicht dunner dan ik me herinner, lijkbleek en donkere kringen onder haar ogen, herken ik haar niet meer. Dit is niet de mama die ik zo gemist heb.
De deur zwaait open en twee gespierde bewakers gaan aan beide kanten van de deuropening staan. De strakke mouwen van hun donkerblauwe bewakersuniform accentueren hun biceps en brede schouders. Van hun gezichten zijn geen emoties af te lezen. Ze staren slechts voor zich uit. Maar door hun gespierde bouw komt dat des te intimiderender over. En dan komt híj binnenlopen. De man in de witte jas. De man van alle verhoren. Dit is het. Het begin van het einde. Ze hebben Richard verhoort en hij heeft hen uit angst voor eigen leven alles verteld. Het gif plan heeft niet gewerkt, want je kunt iemand niet vergiftigen als diegene niet eet.
"Luna Peeters," hij kijkt me recht aan, "we moeten praten"
Pas nu ik iets wil zeggen, merk ik hoe droog mijn keel is. Ik verzamel al het speeksel in mijn mond en slik het door om mijn keel weer vochtig te maken.
"Nee", is het enige wat ik er schor uit krijg. De man zegt niks, maar knikt in plaats daarvan naar een van de bewakers. Zij stappen met grote passen op me af. Ik wil ze zeggen dat ze van me af moeten blijven en me gewoon met rust moeten laten. Maar nog voor ik mijn mond open kan doen, staan ze al voor me. Hun grote, brede lijven torenen boven me uit en zetten me in een schaduw. Zij hebben me opgesloten in deze helse, duistere plek. En nu zetten ze me letterlijk in het duister. Ze grijpen ieder een arm en hijsen me overeind. Hun grip is stevig, maar doet net geen pijn."Luna," zegt de man weer, "we willen je alleen maar helpen."
Ik geloof er helemaal niks van. Toch verzet ik me niet. Ik weet dat het geen zin heeft. Ze krijgen uiteindelijk toch wel wat ze willen. Het is slechts een kwestie van tijd. De man in de witte jas loopt de kamer uit en de bewakers sleuren mij mee achter hem aan. Deze gang is niet veel anders dan mijn kamer. Betonnen muren, om de zoveel meter verlicht door twee tl-buizen waarvan er af en toe één knippert. Eerste gang links. Derde gang rechts, twee deuren door en nog een keer links. We lopen richting de verhoorkamer. De man in de witte jas scant zijn pasje en houdt de deur voor ons open. Zelfs de duivel kan galant zijn.
De bewakers zetten me hardhandig op de ijzeren stoel en nemen hun positie in. De man in de witte jas komt tegenover me zitten, zoals hij dat bij ieder voorgaand verhoor ook deed. Tot nu toe is alles hetzelfde als normaal. Alleen de timing is dit keer verdomd verdacht. Met zijn armen over elkaar geslagen en zijn benen gekruist, kijkt hij me indringend aan, wachtend tot ik iets zeg. Tot ik begin met praten en mezelf erbij lap. Hij trekt zijn wenkbrauw op, ter aandringen. Ik neem dezelfde houding aan. Hij grinnikt.
"Ik zou het graag met je willen hebben over de recente ...", hij pauzeert even, zoekend naar het juiste woord, "ontwikkeling."
Ontwikkeling? Wat nou ontwikkeling? In de twee dagen sinds het vorige verhoor is er bij mij slechts één ding veranderd. Ik eet en drink alleen de dingen die ik van Richard krijg, de rest raak ik niet eens aan. Ik spoel het grootste deel weg in de wc, verstop de rest onder het bed en zet het lege dienblad terug naast de deur.
Hij kijkt me weer aan met die indringende blik van hem. Hij zucht en leunt naar voren op de tafel. Zou mijn stilte hem frustreren?
"We beginnen ons zorgen om je te maken te maken, Luna"
Gelul. "Waarom? Het gaat prima met me."
"Je hebt sinds gistermiddag al niks gegeten of gedronken. Waarom?"
Hoe weten ze dit? Zouden er dan toch camera's hangen? Ik had ieder hoekje, kiertje en gaatje van mijn kamer afgezocht naar camera's of andere manieren waarop ze me in de gaten konden houden. Had ik werkelijk zo slecht gezocht? Misschien werden ze achterdochtig en zijn ze 's nachts op mijn kamer geweest om het te controleren.
"Wat wil je hiermee bereiken, Luna?"
Ja, wat wíl ik hier eigenlijk mee bereiken? Niet vergiftigd worden, dat sowieso. Maar verder heb ik er eigenlijk nooit écht over nagedacht. Ik had het als vanzelfsprekend gezien dat ik stopte met eten en drinken, en alleen maar nagedacht over de consequenties als ze erachter kwamen. Niet over wat de volgende stap zou zijn. Wat ongelooflijk dom van me. Richard en ik hebben het vaak over een eventuele ontsnapping gehad. We hebben allerlei ideeën besproken, maar geen daarvan begon met het stoppen van eten of drinken. Er ontstaat een drukkend gevoel op mijn borst en ik krijg het benauwd. Ik weet het écht niet meer. Zou ik dan toch gek aan het worden zijn? Zo'n lange tijd opgesloten zitten in een gekkenhuis kan zelfs de meest mentaal stabiele persoon op een gegeven moment de eigen haren laten uittrekken.
"Je moet blijven drinken"
Ik wil hem zeggen dat hij dat drinken ergens kan steken waar de zon niet schijnt. Ik wil hem zeggen dat hij Richard terug moet laten komen als hij écht wil dat ik weer drink en eet. Maar ik slik de woorden snel terug in, voor ze er per ongeluk uit glippen. Hij kijkt naar de bewakers achter me en geeft ze een kort knikje.
"Wat was dat?"
"Wat was wat?"
"Dat knikje"
"Welk knikje?"
"Dat knikje naar de bewakers net"
Hij ademt diep in. "Maak je daar maar geen zorgen over"
Waarom wil hij dat ik me daar geen zorgen over maak? Ik had het toch zeker wel goed gezien. Hij knikte naar de bewakers, als een teken. Ik twijfel aan mijn eigen mentale gesteldheid. Nee. Ik ben niet gek.
Toch?
Misschien had ik het gewoon verkeerd gezien.
Nee.
Ik had het wél goed gezien en ik ben zeker niet gek aan het worden. De voetstappen van de bewakers komen dichterbij. Een van de bewakers verschijnt naast de tafel en zet een beker doorzichtige vloeistof neer. Ik kijk naar de man in de witte jas tegenover me. Hij seint naar de beker.
"Drink maar", zegt hij.
Ik kijk weer naar de beker. Het valt me nu pas op dat het niet helemaal doorzichtig is. Het is ook niet troebel, maar een beetje wazig, alsof je met een vochtige doek over het raam bent gegaan.
Dit is geen water.
Ik kijk recht in zijn ogen. "Nee dankje", ik hoef niks als het niet door Richard is goedgekeurd. Hij grijnst. Die godvergeten smerige grijns die woede en afgunst in mij oproept. Adrenaline giert door mijn lijf.
Maar ik houd me in.
Ik moet me gedragen. Bewijzen dat ik sterker in mijn schoenen sta dan zij denken.
"Luna, dat was geen vraag."
"Ik heb geen dorst", probeer ik. Niets is echter minder waar. Ik heb ontzettende dorst. Mijn lippen zijn gebarsten van de droogte, mijn keel doet er pijn van en de hoeveelheid speeksel in mijn mond neemt steeds verder af. Ik heb zó. Ontzettend. Veel. Dorst.
"Drink."
Nee zeggen is blijkbaar geen optie. De bewaker die het glas had neergezet, staat nu achter hem. Hun indringende blikken geven me een ongemakkelijk gevoel. Hetzelfde gevoel dat je krijgt bij het kijken van een enge film wanneer je wéét dat er iets gaat gebeuren, maar geen idee hebt wat. Ze proberen me met hun gestaar te dwingen om te drinken. Ik til de beker langzaam op, maar verbreek het oogcontact met de man in de witte jas niet. Ik zet de beker aan mijn mond en til hem langzaam omhoog. Met mijn lippen strak om de rand van de beker geklemd, laat ik de vloeistof tegen mijn mond komen.
Ik zet de beker terug op tafel en doe alsof ik een slok doorslik. Hij lacht.
"Alles." Hij kijkt me weer strak aan.
Ik schud mijn hoofd. No way, dat ik dit écht ga opdrinken. Ik beeld me de terugweg naar mijn kamer in. Ik loop alle gangen door op zoek naar een plant, of iets anders waar ik het in zou kunnen dumpen. De hoeveelheid lijkt genoeg om in één keer in mijn mond te nemen, zodat ik het later ergens terug uit kan spugen. Maar helaas. Ik kan me niks herinneren. De gangen waren leeg, de muren kaal.
"Als je het niet vrijwillig doet, zullen we je helaas moeten dwingen", zijn stem klinkt zachter en dieper, maar daarmee niet minder dwingend. Dwingen? Ik probeer me in te beelden hoe dat zou gaan. Ieder scenario eindigt met mij vergiftigd op de grond of stikkend in het drinken, omdat ze teveel tegelijk naar binnen gieten. De bewakers zouden mijn armen veel te stevig vasthouden, waardoor ik onder de blauwe plekken zou komen te zitten.
"Je moet hoe dan ook drinken, Luna, dit hou je zo niet vol."
En of ik dit volhou, moet jij eens opletten.
De man tegenover me ademt diep in. En blaast de lucht met bolle wangen weer door getuite lippen uit.
"Oké," hij knikt, maar kijkt me niet aan, "ik vrees dat je me geen keus laat.
Hij knikt naar de bewaker achter me. Beide bewakers lopen naar me toe en ik word met stoel en al naar achteren getrokken. Wat zijn ze in godsnaam van plan? De bewaker die achter de man had gestaan, komt voor de stoel staan en stapt op mijn tenen. Niet met zijn volle gewicht, maar genoeg zodat ik mijn benen niet meer kan bewegen. Hij klemt zijn grove handen om mijn bovenarmen. Zijn stevige greep zet mij gevangen in de stoel. Ik kan nergens naartoe. Anthony, zie ik op zijn naamplaatje.
"Ik hoop dat je begrijpt waarom we dit doen, Luna"
Ik begrijp zeker waarom ze dit doen.
"Ik weet dingen die niemand mág weten en jullie zijn bang dat ik het verder vertel zodra ik hier uit kom. Jullie zijn bang dat de wereld erachter komt wat voor helse dingen jullie hier uitspoken en dat jullie eindelijk gestraft worden voor jullie daden."
Hij schudt zijn hoofd en zet een nepglimlach op.
"Nee," hij staat op en buigt zich over de tafel naar mij toe, "we doen dit om je te helpen, Luna. Je moet genoeg drinken. We willen gewoon niet dat je uitdroogt."
Dat is de grootste bullshit die ik ooit gehoord hebt. En daar stopt hij niet.
"We hebben het beste met je voor, snap dat dan"
Ik kijk hem aan, vol ongeloof. Hij liegt. Dat heeft hij altijd al gedaan en hij lijkt niet te willen stoppen. Ik wil zeggen dat hij zichzelf al deze moeite kan besparen. Ik weet hoe het écht zit en wat hij écht wil zeggen. De seconde dat ik mijn mond open doe om hem dit duidelijk te maken kantelt de tweede bewaker mijn hoofd naar achteren en houdt mijn mond open. In mijn ooghoeken zie ik een witte vlek bewegen. De man in de witte jas. Hij buigt en aan de geluiden te horen, pakt hij iets uit een tas. Ik kan me niet herinneren dat ik hem een tas heb zien dragen toen ze me kwamen halen. Misschien had hij deze hier al gezet. Ter voorbereiding. Om hun snode plannen nog niet prijs te geven. De witte vlek komt dichterbij en neemt al snel de vorm aan van mijn vijand.
"Wel braaf slikken, hè"
De bewaker achter me verstevigt zijn grip op mijn hoofd en kaak. De man in de witte jas haalt een fel oranje trechter vanachter zijn rug. Ik probeer mijn armen uit de greep van bewaker Anthony te rukken, maar ik doe mezelf alleen maar pijn. Ik slaak een kreet. Zo hard als ik kan. De man kijkt me even achterdochtig aan en knikt naar de bewaker achter me. Langzaam verslapt zijn grip op mijn kaak.
"Klaar om te luisteren?", vraagt de man met die zelfvoldane grijns.
"Hebben jullie het ook zo bij haar gedaan?"
Even kijkt hij me verward aan.
"Over wie heb je het?"
"Yvonne," de voornaam lijkt hem niks te zeggen, "Yvonne Peeters"
De man lijkt even in gedachten verzonken, maar dan ontstaat er een twinkeling in zijn ogen. Is hij nou.. blij? Maakt de gedachte aan haar werkelijk iets van geluk in hem los? Na alles wat ze haar hebben aangedaan, míj hebben aangedaan, is hij blij? Die zieke, misselijkmakende, achterbakse hufter. Híj is de reden dat mijn mama niet meer mijn mama was. Híj heeft haar gebroken.
"Ahh, de lieftallige Yvonne Peeters. Hoe gaat het tegenwoordig met haar?"
Hoe gaat het met haar? Serieus?
"Alsof je dat niet weet"
Wat een lul.
Hij zucht. De bewaker achter me grijpt mijn kaak weer vast en doet mijn mond open. Wijd. De man in de witte jas zet de trechter aan mijn mond en mijn mond wordt er omheen geklemd. De man pakt de beker van de tafel. Hij kijkt me nog even aan. Zijn mondhoeken lijken zacht te trillen en even denk ik dat ik het me verbeeld. Maar dan schiet de ene hoek omhoog en is die smerige grijns van hem voor de zoveelste keer te zien. Ik beweeg mijn benen zoveel mogelijk heen en weer, in een hopeloze poging om mezelf te bevrijden. De man houdt de trechter rechtop en giet de beker langzaam leeg. Ik doe mijn best om niks in mijn keel te laten glippen, maar hoe meer er naar binnen wordt gegoten, hoe moeilijker het wordt. Zolang ik kalm blijf, lukt het me vast wel.
Adem door je neus, Luna, kom op. Zo moeilijk is dat niet.
"Wat had ik nou gezegd, Luna?" Zijn stem klinkt gefrustreerd. Gefrustreerd dat ik het langer volhoud dan hij had verwacht, dat het hem nog meer moeite gaat kosten om van me af te komen. Hij buigt over me heen. Zijn neus bijna tegen de mijne.
"Waarom kun je niet gewoon meewerken?", hij zucht, "Slik het drinken gewoon door, Luna."
Nee. Ik schud mijn hoofd en de vloeistof klotst deels over de rand, op mijn wangen .
"Je gaat heus niet dood van een beetje water"
Ik schrik van deze uitspraak. Hij weet dat dat mijn grootste zorg is hier. Een beetje van het zogenaamde water glipt mijn keel in.
Kut.
De kriebel in mijn keel wordt steeds ondraaglijker.
De spieren in mijn borst en buik trekken samen.
Alsof mijn lichaam me wil zeggen dat ik móét hoesten. Ik sluit mijn ogen en probeer helder na te denken. Naast het hoesten is de enige andere optie die ik kan bedenken het doorslikken van de vloeistof. Doen wat ze me willen zien doen.
Uitspugen.
Natuurlijk! Dat ik daar nog niet eerder aan heb gedacht. Ik slik de vloeistof in mijn mond door, maar mijn mond wordt meteen weer gevuld door de rest van de vloeistof dat nog in de trechter zit. Met tegenzin slik ik nog een keer. De man trekt de trechter eruit en de bewakers laten me los. Ik buig voorover en begin te hoesten. De man in de witte jas zit weer in de stoel tegenover me.
"Weet je, Luna," hij lacht, "toen ik zei dat je heus niet dood zou gaan van een beetje water, was dat geen uitnodiging om het te proberen."
Ik ga weer recht zitten en kijk hem met samengeknepen ogen aan.
"Dat was geen water."
Hij knikt. "Dat was het wel, Luna."
Nee. Dat kan niet. Want zoals ik het me herinner, heeft water amper smaak.
"Water smaakt niet zo zout," ik sla mijn armen over elkaar, "dus wat was het wél?"
Hij ademt diep in en uit. "Het was water met zout. Je kan er dan wel voor hebben gekozen om te stoppen met eten en drinken, maar je moet hoe dan ook genoeg zout en vocht binnen krijgen. Daarom hebben we je net zoutoplossing laten drinken."
Bullshit. De ene leugen na de andere. Dit is dé kans voor hen om me uit de weg te ruimen en in plaats daarvan geven ze me zoutoplossing zodat ik in leven blijf? Nee. Wat het ook was, ik gooi het er straks allemaal weer uit. Zo makkelijk geef ik het niet op.
JE LEEST
Lunatic [1e & 2e druk uitverkocht]
Mystery / ThrillerLuna zit opgesloten, maar is er heilig van overtuigd dat dit onterecht is. Als niemand je wil geloven, wie kan je dan nog vertrouwen? Het zilverwitte maanlicht verlicht het venster net genoeg om de hendel te kunnen zien. Ik schuif het raam open. De...