Hoofdstuk 9

10 1 0
                                    

Ik kijk op de klok het is kwart over 1 ’s nachts, maar ik kan niet slapen. Ik besef me dat ik over drie dagen alweer naar huis mag. Met andere woorden naar Jady. Ik besluit om het formulier met regels te pakken en doe mijn nachtlampje aan. Ik lees heel het formulier door, maar er staat nergens dat ik niet na twaalf uur ’s nachts uit je kamer mag. Ik stap voorzichtig uit bed en besluit om eerst maar naar de wc te gaan. Als ik terug de kamer inkom maak ik voorzichtig de deur open. Ik loop wat door het ziekenhuis en vermijd kamers waar doktorren in zijn. Ik kijk zielig naar kinderen die in het ziekenhuis liggen. Ik lig hier nog maar drie dagen, maar sommige kinderen zouden hier elke maand of zelfs elke week moeten terugkomen. Ik besef me hoe veel geluk ik eigenlijk heb gehad dat ik geen kanker heb of een andere verschrikkelijke ziekte. I  Als ik na een kwartiertje klaar ben stap ik de lift in en ga naar de verdieping waar mijn kamer is. Ik loop langs de kamer van Kim. Kim is een meisje van vijf en heeft kanker. Ik heb erg medelijden met haar, want ze moet bijna altijd alleen slapen, omdat haar moeder overleden is aan kanker en haar vader moet zorgen voor haar broertje en zusje. Ze komt vaak bij mij kijken hoe het met me gaat. Ik niet zo vaak bij haar, omdat ik niet weet wanneer dat zou mogen. Ik kijk nog eens goed naar het lieve meisje in het bed, ze ligt te slapen. Dan hoor ik een huilend geluid. Het komt uit de kamer van Kim. Voorzichtig maak ik de deur open en loop naar haar bed toe. Ik zie nu dat ze aan het huilen is. Als ik naast haar kom staan schrikt ze van me. ‘Rustig maar, je hoeft niet bang te zijn. Ik ben het Kalie.’ Kim kijkt me nu aan en ik zie dat de tranen over haar wangen stromen. ‘Wat is er aan de hand Kim?’ Ze reageert niet op m’n vraag. ‘Je kan me vertrouwen, ik zal het niet door vertellen.’ ‘Je mag het niet tegen m’n papa zeggen oké?’ snikt ze. ‘Nee, ik zou het niet tegen je vader zeggen.’ ‘Nou, ik mis ze zo. M’n broertje, m’n zusje en vooral m’n vader. Ik zie dat alle kinderen in dit ziekenhuis een papa of mama hebben die bij hun blijft slapen, maar ik, ik heb niemand.’ Ze begint weer te huilen. ‘Ze komen je toch elke dag opzoeken.’ ‘Ja, maar ik wil hun opzoeken. Daar heb ik zin in, maar dat mag niet.’ ‘Wat nou als ik bij jou blijf slapen.’ ‘Denk je dat, dat mag?’ ‘Geen idee, maar voor één keer vinden ze dat vast niet erg.’ Kim kijkt me blij aan en schuift een eindje op. Ik kom bij haar onder de deken liggen. ‘Dankje.’ zegt ze dan. ‘Graag gedaan hoor.’ Even later vraagt ze: ‘Kalie zijn jou ouders allebei dood.’ ‘Nee.’ zeg ik dan. ‘Maar waarom zijn ze hier dan nooit?’ Even slik ik, maar dan zeg ik: ‘Nou, kijk Kim. Jouw papa zorgt voor jou, je broertje en je zusje. Hij houd ook van jullie allemaal even veel. Toch?’ ‘Ja, natuurlijk hij houd heel veel van ons allemaal.’ ‘Nou, mijn papa en mama die houden misschien ook wel van mij, maar ze houden veel meer van m’n broer.’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘Omdat ze hem altijd geloven en alles wat hij doet is geweldig en leuk, maar zodra ik iets doe zijn ze eigenlijk niet geïnteresseerd. Snap je?’ ‘Dus je bent boos op ze.’ ‘Ja, eigenlijk wel ja.’ ‘Oké. Sorry dat ik erover begon.’ ‘Maakt niet uit hoor, maar weet dat jou papa af en toe weleens boos op je kan zijn, maar dat hij altijd van je zal blijven houden, wat je ook doet.’ Kim glimlacht naar me en wenst me weltrusten. Ik doe het zelfde en val ook in slaap. 

Zand erover?!Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu