Hoofdstuk 1

7 0 0
                                    

“Hoe heet je?”

De psycholoog tegenover kijkt me vragend aan. Het is de eerste keer dat ik naar haar toe ga, maar ik haat het nu al. Normaal praat ik nooit over hoe ik me voel, dus ertoe gedwongen worden; Nee, sorry, doei. De enige reden waarom ik hier ben is zodat ik mijn label krijg. Kijk, heel veel mensen doen van alles om van hun label af te komen of om er geen te krijgen, maar ik wil er juist wel een. Ik wil ergens echt bij horen, een reden hebben waarom ik me zo voel. Ik weet niet of er echts iets is, waarschijnlijk niet, ik weet niet eens waarom ik denk dat ik iets heb. Ben ik depressief? Heb ik een paniek- of angststoornis? Weet ik veel.

“Anna.” Ze wist het vast al, natuurlijk wist ze het. Ze moest mijn naam al wel kennen voor ik het zei daarnet. Hoezo zou ze het dan nog vragen? Ze kan niet dom zijn, want je hebt vast een goede studie nodig voordat je een psycholoog kan worden. Zelf denk ik liever niet na over mijn toekomst, het maakt me bang. Dus zeg ik meestal maar dat ik Engels ga studeren, dat is zo ongeveer het enige wat goed gaat bij mij. Nu denk je waarschijnlijk; “Oh, weer een depressief meisje dat naar complimenten zoekt.” En ja, sorry. Ik zou mezelf ook willen veranderen als dat kon. Jammer dat het leven niet zo werkt.

“Hoe oud ben je?” Weer zo’n stomme vraag. Het staat bovenaan dat formulier dat je voor je hebt liggen, kneus.

“Ik ben veertien.”  Nu ben ik weer een stomme tiener met hormonen.

“Goed.” Wanneer is het knap geworden als je je eigen naam en leeftijd weet?

 “Hoe voel je je?” Hier komen de serieuzere vragen.

“Niet optimaal.” Anders zou ik hier niet zitten. Ze geeft me een begrijpende glimlach. Ze kan het niet begrijpen, ze kan niet in mijn hoofd kruipen. Niemand begrijpt het, ze kunnen het alleen accepteren. Begrijpen is iets compleet anders. Ik ben er nu al helemaal klaar mee.

We praten even over een aantal dingen zoals school, familie, vrienden, als de vraag komt die me ineens raakt. Het voelt als een auto die gewoon over een weg heen rijdt, maar ineens geraakt wordt door bliksem. Het ene moment heb je controle over het stuur, het andere slinger je over de weg en probeer je de auto recht over het wegdek te laten rijden, wat bijna tevergeefs lijkt.

“Hoe voelt een paniekaanval?” Het voelt alsof langzaam maar zeker alles uit je wordt gezogen, je adem, het vermogen om normaal te reageren. Trillen, proberen niet te diep te ademen zodat niemand het merkt. Alle emoties verdwijnen uit mijn gezicht. Ik kan niet meer antwoorden, niet meer praten. Het gaat zo totdat iemand vraagt hoe het gaat. Een simpele “Gaat het wel?” zorgt ervoor dat al mijn tranen worden losgelaten. Ik verdrink, en het is onmogelijk om boven te komen. Mijn adem raakt op en ik kan niet praten. Ik ben dan ook onderwater. Ik zink bijna naar beneden, maar word op het laatste moment naar boven getrokken. Paniekaanval over. Ik ben terug, instabiel en buiten adem, maar ik ben terug.

“Vervelend.” Ik antwoord nooit uitgebreid, het zit niet in me. Maak er geen punt van en dan zitten we goed. Ik heb de controle weer over het stuur.

“Kan je het uitleggen?” Ja.

“Het is lastig om te verwoorden.”  De auto rijdt weer recht over de weg.

“Oke, daar komen we een andere keer op terug.”

Een paar vragen later zijn we klaar en schud ik haar hand met een ‘dank u wel’. Ik wil naar huis, naar mijn bed waar ik me diep onder mijn dekens kan verstoppen en huilen als een baby die honger heeft. Alleen wil ik geen eten, ik wil normaal zijn, ergens bij horen. Mijn kamerdeur is dan dicht, en toch huil ik zachtjes. Je hoeft geen genie te zijn om te weten dat deuren zeker niet geluidsdicht zijn.

De autorit naar huis is stil, mam kijkt af en toe naar me met een bezorgde blik en tranen in haar ogen. Ik haat het als ik mijn moeder laat huilen. Dus trek ik mijn muren weer op en gaat de deur dicht. Dit keer geluidsdicht. Als we thuis zijn ga ik naar boven en blijf ik daar. Mijn eten wordt naar boven gebracht en ik geef mijn vader een snelle knuffel als hij het heeft neergezet.

De volgende ochtend als ik wakker word, doe ik mijn normale routine. Als eerst ga ik douchen, dan aankleden, opmaken, tas inpakken, en als laatste eten. Ik haat school, je wordt beoordeeld op je hoe goed je iets uit je kop kan stampen en als je dat niet kan dan mag je in een hoekje gaan huilen. Je hoort er dan al snel niet meer bij. Zeker in de gymnasium klas waar ik in zit, sorry, zat. Iedereen hier is superslim (lees: goed in dingen uit je kop stampen) en dan kom ik. Het ging al best snel slechter met me. Het begon in de eerste klas. Iedereen vind je klein en je moet je gedeisd houden, want ja, je bent een wup. Maar de brugklas is juist het jaar waar je wordt wie je voor de rest  van de jaren op de middelbare gaat zijn. Je kan raden dat het geweldig ging, note my sarcasm. Mijn paniekaanvallen waren het jaar daarvoor begonnen en ik wist nog steeds niet wie ik eigenlijk was, niet dat ik nu een flauw idee heb, en mijn punten gingen vanzelf naar beneden. Ik kon dit in de laatste van de drie periodes nog ophalen en ze konden me dus niet weerhouden om door te gaan met gymnasium. Maar nu word ik teruggeplaatst naar het vwo, omdat het niet meer ging. Yay life.

Ik weet niet waarom ik het deed. Misschien omdat ik me ergens speciaal in wilde voelen. Niet iedereen mag naar het gymnasium. Dus ik maakte mezelf steeds weer wijs dat ik het kon. Maar nee, jammer, leuke poging. Nu ben ik hier, in de derde, en heb ik minstens 1 paniekaanval per week. Ik heb mezelf gek gemaakt. Ik kan hier niemand anders schuldig aan stellen. Ik was het. Ik ben degene die het te moeilijk voor zichzelf heeft gemaakt en nu op de blaren moet zitten ervoor. Schat jezelf nooit te hoog in.

Mijn oude mentor was voor de vakantie gaan praten met mijn ouders en ik word dan ook overgezet naar het vwo, maar ik wil gewoon niet meer. Ik ben helemaal klaar met  alles. Ik kan niet eens een stomme telefoon opnemen. Ik staar gewoon naar het ding totdat het stopt met afgaan. Zelfmoord is niet iets voor mij, ik vind het maar niks. Jezelf van het leven beroven terwijl je dan allemaal mensen achterlaat die er helemaal niets van weten. Ik heb dan ook maar twee vriendinnen over dit alles verteld. Niet mijn meest heldere moment. Nu word ik behandeld alsof ik elk moment kan breken, wat ook zo is, maar ik haat het gevoel dat mensen me zo zwak zien.

Ik stap op mijn fiets en rij naar de bult, of het viaduct, hoe je het ook wilt noemen. De drie anderen met wie ik altijd samen rij staan er al en beginnen met fietsen als ik er bijna ben. Ik ga naast Tess fietsen.

“Heyyyy,” ze trekt de ‘eyyyy’ altijd heel lang door, “hoe gaat het?” Ze weet het niet. Ik vermoed ook dat ze me eigenlijk niet mag, oh well.

“Goed, met jou?” Ik trek mijn capuchon omhoog tegen de regen.

“Ook goed, ik heb gisteren met mijn pony in het bos gereden en het was zo leuk…” Hier haak ik meestal al af. Ik heb niks tegen paarden of Tess, ik vind het juist leuk dat ze iets heeft waar ze zoveel passie voor heeft. Het enige is dat ik die passie niet deel. Meestal vertellen anderen iets tegen mij, ik luister. Vroeger was ik veel uitbundiger en alles, ik was juist degene die vertelde. Ik weet niet wat me heeft veranderd. Het leven is durus as hell.

SpeciaalWhere stories live. Discover now