Hoofdstuk 21

29 3 8
                                    

Toen ik over de open plek voor de blokhut liep hoorde ik een zacht geritsel vanuit de struiken. Het klonk alsof er iets bewoog dat groter was dan een vogel, dus ik liep erheen. Verscholen achter een bosje stond William. Hij wenkte me dichterbij en ik kwam naast hem staan achter de bladeren, uit het zich van het huisje. Zijn schuwe blik deed me denken aan de eerste keer dat we elkaar zagen. Het roodborstje zat met een tevreden uitstraling in zijn haar.
    "Waar verstop je je voor?" vroeg ik geamuseerd.
    "Evelynn mag niet weten dat ik dit tegen je zeg."
    Hij zag er nerveus uit.
    "Waarom? Wat is er?" vroeg ik, nu serieuzer.
    Hij ging zachter praten."Ze moet het je zelf vertellen. Vraag het haar de volgende keer maar. Vraag haar naar de eerste keer dat ze met Mary werkte. Ik weet zeker dat ze het dan zal zeggen," zei hij, terwijl hij zenuwachtig zijn gewicht van de ene voet op de andere verplaatste.
    Het roodborstje kwetterde geagiteerd in protest tegen de plotselinge beweging.
    "William, wat is er aan de hand? Waar heb je het over? Houd Evelynn iets voor me achter? Heeft het te maken met mijn gids?"
    Hij keek me weifelend aan.
    "Nee. Ja. Een beetje. Vraag het haar maar, ik weet zeker dat ze het je zal vertellen."
    Ik wilde niet teruggaan om Evelynn onder ogen te komen. Ik had haar al gebroken, nu was ze waarschijnlijk toch niet in staat om me wat dan ook te vertellen.
    "De volgende keer dat ik kom zal ik het haar vragen," antwoordde ik dus.
    William keek me ongerust aan. Toen knikte hij, in zijn eigen gedachten gekeerd. Het roodborstje fladderde een stukje op en ging weer zitten. Ik zou zweren dat het afkeurend zijn kopje heen en weer schudde. 
    "Bedankt dat je het tegen me zegt."
    Ik bedacht me dat het voor hem waarschijnlijk een enorme stap was om me in het geheim iets te vertellen, loyaal als hij was richting Evelynn. 
    "Tot ziens," zei hij, zijn oude gewoonte van het maken van korte zinnen oppikkend. Hij stapte achter de struik vandaan en ging richting de hut. Ook ik ging terug naar huis, wetend dat het mysterie me niet los zou laten.

-//-

James Vargas maakte zijn opwachting in een extravagante koets, afgezet met fluweel en andere peperdure stoffen. Met het voornemen om me geen vin te verroeren keek ik vanuit mijn kamer toe hoe hij uitstapte. Zijn haar was net zo donker als het mijne en zijn ogen hadden diezelfde kleur. Zijn achternaam deed vermoeden dat hij van Spaanse afkomst was, maar zijn huid was licht als die van een Engelsman. Hij droeg een onberispelijk zwart pak en een plat hoedje dat een beetje scheef op zijn hoofd stond. In de koets zag ik een man met olijfkleurige huid die met dikke, gefronste wenkbrauwen gebaarde dat hij door moest lopen.
    "Ga, chico! Het maakt me niet uit wat je ervan vindt!" schreeuwde hij met een vet accent.
    James wuifde hem weg en liep bozig richting de deur. Na een paar seconden aarzelend buiten mijn zicht te staan, hoorde ik dat hij aanklopte. Ik maakte geen aanstalten om open te doen. In plaats daarvan deed Laurence dat. Van de bovenste verdieping kon ik hun gesprek duidelijk verstaan, iets wat me mateloos irriteerde.
    "Komt u binnen, Rosalie ziet met smart uit naar uw komst. Op het moment is ze boven, ik zal haar zo roepen."
    Ik kookte bijna over van ergernis toen ik hoorde dat Laurence in mijn plaats sprak. James reageerde galant.
    "Ik zag ook zeer uit naar dit bezoek en ik wacht er al zo lang op, dat ik nog wel enkele minutos kan wachten."
    Ik wist dat hij loog, ik had hem net nog boos zien gebaren naar zijn vader. Hij had helemaal geen zin in deze ontmoeting. Zijn gladheid was misselijkmakend.

"Kom naar beneden, Rosalie, er is iemand voor je!" schreeuwde Laurence dringend naar me.
    Alsof hij me niet net bij de schouders had gegrepen en me had verteld dat, als ik me niet gedroeg tegenover deze jongen, hij me letterlijk en figuurlijk zou breken.
    Zuchtend daalde ik de trap af. James stond beneden te wachten, onder Laurences toeziend oog. Pas toen hij me rechtstreeks aankeek herkende ik hem als de jongen die bij Mary's graf had gestaan. Hij maakte gebruik van mijn ogenblik van shock door ongevraagd met zijn gehandschoende hand de mijne vast te pakken.
    "Wil je me de eer doen om mij te vergezellen naar een opera, señorita?"
    Ik rukte mijn hand los uit de greep van het witte fluweel en ging hem voor naar buiten. We konden er maar beter zo snel mogelijk vanaf zijn.
    Een kleine, blauwe koets, getrokken door een wit paard, stond op ons te wachten. Walgend stapte ik in, de helpende hand die James uitstak negerend. Het bankje was net te klein om op een gepaste afstand van elkaar te zitten, maar te groot om in je eentje in beslag te nemen. Ik bleef opstandig staan terwijl de jongen ging zitten en me aankeek alsof ik een vreemde diersoort was. Het rijtuig begon te rijden en mijn maag en balans werden hevig op de proef gesteld. Ik staarde een tijdje naar buiten. Toen ik doorkreeg dat hij niet van plan was het woord te nemen, begon ik het gesprek. En het leek me alleen maar eerlijk om hem meteen de waarheid te vertellen, recht in zijn gezicht.
    "Ik houd niet van je. Jij houdt niet van mij. We trouwen om het geld, meer niet."
    Ik keek hem uitdagend aan, wachtend op een vernietigend wederwoord. Hij haalde zijn schouders op. Zijn quasi-charmante houding en neppe Spaanse accent waren op slag verdwenen.
    "Ik vind alles prima. Dan kunnen we dat gedeelte ook meteen overslaan. Eerlijk gezegd ben ik opgelucht. Ik was al bang dat je zo'n gedachteloos type was."
    Hij glimlachte breed. Stomverbaasd beantwoordde ik zijn blik, waardoor zijn glimlach alleen maar breder werd. Om het lezen van zijn verdere uitdrukkingen te vermijden, blikte ik het raam uit.

We waren al aan de rand van de stad. In dit deel kwam ik maar heel weinig. Het was de wijk waar alleen de rijken woonden, in statige huizen, omlijnd door kleine parkjes met schaduwrijke plekken en fonteinen. Hoewel Laurence er veel mensen kende, was ik er nog maar enkele keren geweest.
    Ik probeerde me in te beelden waar deze mensen de hele dag aan moesten denken. Wat was de taak van de statige vrouwen, die met strak vastgesnoerde heupen en overbodige parasolletjes de neppe minibossen doorkruisden? Dachten ze echt alleen maar aan de nieuwe wintermode, of dachten soms écht na over dingen? En zo ja, zouden ze slechts roddelen over de vrouw van de zoon van de groenteman die vreemd gegaan was? Het leek me bijna ondenkbaar dat ze niet stilstonden bij het geluk dat ze hadden. Dat ze zich niet afvroegen hoe het kwam dat ze altijd genoeg te eten hadden en dat er nergens om hen heen een spoor van armoede, dood of viezigheid te zien was.

Het rijtuig stopte plotseling en ik viel bijna achterover tegen de wand van de koets.
    "Op naar de marteling," mompelde James bijna onhoorbaar.


Fluisteringen van het WoudWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu