~Ralf~
De man loopt wankelend de straat uit. Hij knalt om en om links en rechts tegen de muren. De fles in zijn hand laat hij vallen, en deze valt in scherven uit elkaar op de straat. De lantarenpalen stoppen aan het einde, en het is donker waar de man heen loopt. Hij gaat richting een bospad. Dom, om het enige geld dat je hebt te spenderen aan alcohol. Maar als je er eenmaal aan begint kan je niet stoppen. Daar weet ik alles van. De scherpe lucht van de alcohol prikt in mijn neus. Het is bijna sterker dan de onmisbare zoete lucht van mijn dieet: bloed. Ik kom van mijn plek, waar ik al een uur bewegingsloos zit. De man is het bos in gelopen. Niemand loopt daar ooit. Niemand zal iets merken, niemand zal iets weten. De man is een zwerver, hij leeft onder een brug in een doos. Geen familie, geen vrienden. Mooi zo. Daar ben ik naar op zoek. Iemand waarbij geen opsporingsbericht wordt uitgezonden of mensen die rouwen bij een begrafenis. Het klinkt kil en hard, en dat is het ook. Mijn leven is kil en hard. Je eet, of je gaat dood. Zo zit de wet van de natuur al decennia lang in elkaar. Elk mens leeft zo. Alleen als je vlees eet van een varken vinden mensen het minder erg dan wanneer je mensen vermoord voor je eten. Maar ik heb geen keus. De man is op de grond neergevallen. Ik loop naar hem toe en blijf voor hem staan. Hij kijkt me wazig aan. ‘Goedenavond meneer de president,’ zegt de man bijna onverstaanbaar. Ik heb zo’n hekel aan donkaards, maar het is ongeveer de helft van al mijn eten. Of drinken. ‘Heeft u een fijne avond gehad meneer? Wacht er iemand thuis op u?’ vraag ik maar beleefd. De man kijkt vreemd op als hij mijn perfecte stem hoort. Dat is geen ijdel, zo ben ik gebouwd. Hij begint hard te lachen. ‘Er wacht al niemand meer op mij sinds de laatste oorlog, jongeman.’ Ik lach mijn tanden bloot. Ze reflecteren in het maanlicht. De man kijkt belangstellend. ‘Je hebt een mooi gebit jongeman. Wel genoeg poetsen hè?’ Ik doe langzaam wat stappen dichterbij. ‘Ik zal ze poetsen na mijn maaltijd.’ Hij kijkt naar me op, omdat ik bijna boven hem hang. ‘Ga je uit eten?’ Ik zak door mijn knieën, tot op ooghoogte van de man. ‘Elke avond. Vaarwel,’ fluister ik. Hij kijkt me met dezelfde wazige blik aan. In één beweging schiet ik naar zijn nek, en zet mijn giftanden erin. De schreeuw van de man klinkt hard in mijn trommelvliezen. Het is altijd het laatste dat ik hoor. Dan is hij stil. Mijn dorst wordt gelest, maar die bittere smaak van de alcohol maakt me aan het rillen.
~Leona~
‘Ik denk dat het antwoord C is,’ zeg ik een beetje onzeker. Duits is echt niet makkelijk. Deze kijkvaardigheid is een training op de toets die eraan komt. De lerares knikt enthousiast. ‘Dat is goed, dank je Leona.’ Ik lach een beetje. Ik ben niet een van de slimste, maar ik geef wel om mijn schoolwerk. Het is alleen niet altijd even makkelijk. Mijn vrienden slagen er nooit in het mij goed uit te leggen. Het is het eerste lesuur op maandagochtend. Er staat me nog een lange en saaie week te wachten. De les lijkt eindeloos. Ik heb een beste vriendin, Sabrina. We doen alles samen. We zijn niet zo van de feestjes, maar kunnen samen altijd lol maken. We zitten in de vijfde van vwo. We zijn beide zestien. Sabrina is degene die eerder op andere mensen afstapt. Ze is stoerder en brutaler. Ik ben niet verlegen, maar ik kan nooit zo zelfverzekerd zijn als zij. Maar ik heb wel meer mensenkennis. Als iemand een probleem heeft, als twee mensen uit de klas verkering hebben of als een leraar echt boos is, heb ik dat eerder door. Zo kan Sabrina nog wel eens bot uitvallen. Wat wel jammer is: we hebben niet alle lessen samen. We zitten maar met vier lessen in de week bij elkaar. Verder zit ik dan wel bij andere mensen, of alleen. We hebben allebei geen vriendje. Sabrina heeft er wel al een aantal gehad, ik nog nooit. Jongens zien me nooit staan. Ze vinden me wel aardig, of fijn om mee te werken, maar niemand heeft me ooit mee uitgevraagd.
De volgende dag veranderde alles. De eerste les is Nederlands, iets dat we met de hele klas hebben. Onze teamleider klopt op de deur, en praat even met de leraar. Die knikt een paar keer, en dan keert de teamleider zich naar de klas. ‘Jongens, mag ik even jullie aandacht?’ Iedereen kijkt op van het werk of stopt met praten. ‘Vanaf vandaag hebben jullie een nieuwe jongen in de klas. Hij komt uit het zuiden van Nederland, maar komt nu hier op school. Wees allemaal aardig tegen hem. Kom maar binnen.’ Hij kijkt naar de deur, samen met de klas. Zodra de jongen binnen komt, veranderd er iets in me. Hij is…onbeschrijfelijk. Zijn huid lijkt een perfecte lichte kleur. Zijn haar zit netjes, maar toch gestyled. Zijn bewegingen zijn zo rustig en elegant, dat het lijkt alsof hij vooruit schuift. Hij is ongelofelijk mooi. Als hij naast de teamleider staat, kijkt hij de klas in. Na een seconde kijkt hij mij aan. Die ogen! Ze zijn een combinatie van groen en blauw, en het lijkt bijna licht te geven. Na wat een eeuwigheid duurt, maar eigenlijk nog geen seconde is, wendt hij zijn blik weer af. ‘Stel jezelf even voor jongen,’ zegt de teamleider. Hij kijkt even naar de grond, wat hem naast goddelijk mooi ook nog schattig maakt. ‘Mijn naam is Ralf Mackenbach. Ik kom uit Brabant, ik ben zeventien en ik kom hier in de klas omdat mijn ouders zijn verhuisd voor hun werk.’ De hele klas is stil. Zijn stem klinkt zo mooi. De melodie is prachtig, ik zou hem zo graag willen horen zingen. Ik ben blijkbaar niet de enige die versteend is door dit perfecte persoon. Iedereen in de klas is stil, en staart hem aan. Meisjes kijken mijn verlangende blikken, jongens proberen afkeurend te kijken, maar zijn net zo aangetrokken. De teamleider kijkt van de klas naar de jongen. ‘Nou goed dan. Veel plezier.’ Hij loopt het lokaal uit. De leraar kijkt zoekend rond. Ik weet wat hij zoekt. En het is naast mij. Een plaats. ‘Oké Ralf, je kan daar naast Leona zitten.’ Nu kijkt hij me recht aan. Mijn hart gaat tekeer. Ik kan zijn blik niet houden en wend mijn ogen af. Hij loopt mijn kant op en gaat naast me zitten. De hele beweging gaat snel en soepel, ik hoor hem niet bewegen. Hij kijkt mij aan. ‘Hallo,’ zegt hij met zijn mooie stem. ‘H-hallo,’ stotter ik. Hij lacht. Ik heb nog nooit zoiets perfects gezien. Ik sla bijna stijl achterover van deze perfectie. Hij steekt zijn hand uit. Tegelijk word ik blij, maar ook bang. Ik zag hem niet bewegen, opeens was zijn hand daar. Iets in me probeert me te waarschuwen voor hem. Maar ik zet me eroverheen en schud zijn hand. Die voelt koud, heel koud. ‘Leona.’ Het komt er snel uit. ‘Ralf Johannes José Mackenbach,’ zegt hij snel en mooi. Ik slik en lach. Dan draait hij zich naar de leraar. De hele les kan ik me niet concentreren. Hij zegt niks tegen me, maar dat zou ik nu toch niet aankunnen. Ik staar soms naar hem, maar als hij zich in mijn richting draait kijk ik snel naar de leraar. Ik volg het totaal niet. Wie is dit, en waarom is hij zo perfect?