Hoofdstuk 1: Radiumlicht

35 2 0
                                    

Trillend op mijn fiets racete ik mijn condensatiewolkjes voorbij. Godverdomme, wat was het weer koud; mijn wangen tintelden en ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. Links, Rechts, Links, Rechts, mijn voeten bewogen zich net uit de maat van mijn muziek. Ik veranderde in een levende hometrainer, ik bewoog op de automatische piloot. Nog een kilometer of drie, dan was ik eindelijk weer thuis. Nouja, thuis. Als ik had kunnen kiezen, was ik er niet gaan wonen. Ik was liever ver weg getrokken met mijn vriend. Ik had het hem wel gevraagd, of hij met mij mee ging, maar toen keek hij moeilijk en zei hij dat ik best wel wist dat dat niet kon. Links, rechts, links rechts, hier nog de poort onder en arriveerde ik in de sombere, levenloze straat die ik thuis noemde. Met zijn saaie rijtjeshuizen en aan en uit knipperende kerstverlichting van een jaar oud. Ze probeerden de straat vrolijker te maken; tevergeefse moeite.

De groene afgebladderde deur ging krakend open toen ik mijn sleutel in het kot in de achtertuin omdraaide. Mijn fiets schoof ik in één beweging door naar binnen. Ik zuchtte. Ik had toch wat meer avontuur verwacht toen ik achttien werd. Mijn leven leek nu al een script te hebben: Overleven tot mijn achttiende, de universiteit overleven en vervolgens de rest van mijn leven te spenderen in een hoekkantoor, om vervolgens de erfenis voor mijn kinderen op te maken aan bingo-avonden en sjoelcompetities. Man, wat was ik graag weggegaan op mijn verjaardag. Ik had hem gesmeekt om mee te gaan, op m'n knieën gegaan voor hem. Maar zolang hij het niet aandurfde om hetzelfde terug te doen wilde ik stiekem helemaal nergens met hem heen. Ik blies wat tegen mijn verkleumde handen. Ik stapte naar binnen. Op de een of andere wijze werden mijn handen niet warmer van onze woonkamer. De kalender van het regionale afvalverwijderingsbedrijf leek naar me te grijnzen vanaf zijn kale muur.

Dat was denk ik het exacte moment dat ik er genoeg van had, dat ik besloot zelf te gaan. Erik zat al met een kop thee op de zwartleren bank die we samen hadden gekocht. Ik gaf hem een kus: 'Ik ben weg.'. En toen was ik ook echt weg, ook al had hij het toen nog niet door. Met een rugzak vol met het broodnodige smeet ik de deur dicht, en ging ik op pad.

Mijn eerstvolgende herinnering is op het lege busstation. Mijn gsm bleek precies tussen de gaten van het riooldeksel te passen. Plons; een vervreemd warm gevoel van vrijheid golfde door mijn lichaam, onmiddellijk gekoeld door de verschrikkelijk kou die buiten heerste. Ik hoorde mijn ringtone nog eenmaal overgaan voordat die compleet werd verdronken in drek. Als dit al zo goed voelde, wat zou me dan nog te wachten staan? In de verte zie ik de koplampen van de bus en het is alsof iemand mijn hand vastpakt en zegt: 'Kom, we gaan ervandoor.'.

'Stap je nog in?' weifelend stond ik voor de open deur van de bus. De buschauffeur keek me vies aan vanachter zijn ranzige bril op zijn gore neus waaronder een morsige snor. 'Hallo? jongedame?' Ik schrok op uit de golven van mijn gedachten. Ik stemde mijn hoofd op een andere frequentie af. Met betonblokken aan m'n schoenen stapte ik de radiumverlichtte bus in, maar toen ik eenmaal zat vielen ze van mijn schouders. Ploffend op de verweerde blauwe stoelen vielen mij pas de andere passagiers op. Een oude vrouw met een tas op haar schoot, schuin tegenover me en het achterhoofd van een blonde jongen recht voor me. De mondhoeken van de vrouw bewogen af en toe alsof ze haar gezicht glad moest strijken. De blonde haren tegenover mij bewogen ritmisch op en neer. Ik keek naar m'n voeten, die langzaam stopten met tintelen. Ik boog naar voren om mijn loshangende veters te strikken en stootte het achterhoofd per ongeluk aan. De jongen keek achterom; 'Héjoh, kijk is uit.' Onder zijn rokerige adem maakte ik ook nog de woorden 'hoer' en 'slet' uit. Zijn blauwe ogen flikkerden in het felle licht. En ik begon te lachen. Ik voelde me verschrikkelijk, maar toch begon ik te scheuren. Hij keek me aan alsof ik manisch was, en glimlachte terug. Ik deed maar net alsof ik zijn spot niet begreep, alsof hij degene was die raar deed. Hij blikte verwachtingsvol naar de vrouw aan de andere kant van het gangpad, maar zij leek zich wel te amuseren. De buschaffeur had zijn radio harder gezet om mijn gelach te overstemmen. In het raam vermengde mijn spiegelbeeld zich met de drukte van de straat: mannen met hun oor vastgelijmd aan hun zwarte kleine zendstations, vrouwen in hoge hakken en gestreken broekpakken en kinderen met zware rugzakken over hun schouder geworpen.

'Centraal station.' De statische stem klonk op zijn plek. De vrouw die net aan de andere kant van de bus zat, stond op en stapte uit. Toen ze uitcheckte glimlachte ze nog even kort naar me: 'Succes meid.'. Ik zwaaide voorzichtig naar haar lachende gezicht. Langzaam draaide ik mijn hoofd weer terug naar het raam, dat al mild beslagen was door mijn ademhaling. Met mijn handen trommelde ik wat op mijn benen, tot groot ongenoegen van de oude vrouw.

'Sorry mevrouw, maar uh, weet u wellicht waar deze bus stopt?' de vrouw antwoordde met vele kuchjes en stameling: 'Welja meis'k, deze bus stopt wanneer die stopt nie'?' Ik trok een vlakke grimas. 'Ik bedoel natuurlijk bij welke halte...' De vrouw omarmde driftig haar leren tasje en onderbrak me sterk: 'Ja nu zeg, met zulk brutoal gedrag komme ge helemoal nergens nie'? Als ge het zowoar zo moet weten, welja meis'k, dees bus stopt weldra wij in hoarl'm zind oangekomen.' Ze wende haar vuile blik met een kort gebaar af. 'Dank u zeer, mevrouw.' Het gesprek was op een punt van sarcasme geëindigd. Ze keek even kort om naar de blonde jongen: 'Zitte ge lekker jong? Trek ge moar niks oan van dat wicht, ze kan het nie' helpen nie'.'. Het raam was nu hevig beslagen.

Met punten en spaties vorderde mijn reis zich gestaag, maar vastberaden, als een lezer die een boek in één adem wil uitmaken. Langzamerhand begon zich al een beeld te vormen in de weerspiegeling van het busraam. Mijn blauwe ogen staarden naar de golven over mijn zand-witte gezicht. Bloemendaal. Op Haarlem centraal stapte ik samen met de blonde jongen en de oude vrouw uit. 'Bus naar Bloemendaal...' Mijn vinger gleed langs het enorme pisgele bord waar alle businformatie op stond. 'Buslijn 81 richting Zandvoort.'. De wind ruikt zilt en zoet en vooral naar

vrijheid.

Ziltzoete WindWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu