Hoofdstuk 2: Honinggas

20 1 0
                                    

Terwijl ik in de aangename middagzon op de bus stond te wachten realiseerde ik me ineens dat ik nu een heleboel dingen achter me liet. Ik checkte nog eenmaal de inhoud van m’n zwarte geweerde rugzak: een rood leren portemonnee met 533,20 euro contant geld. Ik hield niet van banken. Toen mijn familie naar Nederland kwam hebben ze het spaargeld van generaties op de bank gezet, maar toen de markt instortte in 2007 waren ze het meeste geld, kwijt.Het maakte me nog steeds woedend. Het ging mijn familie niet eens om het geld, maar om het harde werk dat in dat geld was gegaan; het harde werk van generaties familie Yuen… Kortom, ik houd niet van banken, ik houd alles contant bij. Tussen twee briefjes van vijftig zat een verfrommeld bonnetje van de toko aan de Ferdinand Bolstraat, waar ik werkte. Mijn baas, Yang Huan, is het liefste mannetje dat ik ken. In m’n portemonnee zat mijn I.D.-kaart, waarop mijn gladde maar mollige gezicht me zielloos aanstaarden, evenals mijn studiepas, mijn O.V.-studentenkaart en achter het gaasje zaten foto’s van mijn familie en mijn vrienden. Hun monden waren opgekruld tot een geposeerd lachje, de meesten charmant en fotogeniek. Ik schuif de familiefoto voorzichtig vanachter het gaasje vandaan en houd hem vast tussen mijn duim en wijsvinger, waardoor de vetvegen zich over de blije gezichtjes verspreidden. In een opwelling scheurde ik hem doormidden en liet ik hem vallen in een waterplas voor me.

Ik schudde deze verontrustende gedachtekronkel af en rekte me uit, mijn armen als zeilen van een schip. Met een ‘fuck!’ en een plastic ‘krrgk’ viel een plastic flesje op de grond in een explosie van zwart en wit en een hoop gesis.

Mijn gezicht werd spontaan rood: ‘Shit! Oh Shit! Sorry, ik had je niet zien staan.’. Een brede man lachte scheef en zei toen verlegen: ‘Het is okay, dat doen knappe meisjes wel vaker niet.’. Hij sprak met een mild accent dat zijn Engelse achtergrond met tegenzin weggaf. Hij lachte opnieuw, maar nu opgelaten. Hij wreef in zijn grote handen, die bedekt waren met kleine blonde donshaartjes. Zijn blauwe wolle muts was gevuld met wat het leek een enorme bos haren. Ik stelde me voor hoe hij eruit zag met een afro; ik lachte. Met een kinderlijke nieuwsgierigheid keek hij me aan, zijn geslepen hoofd een beetje naar de zijkant getilt. Zijn grote grijs-groene ogen zochten naar een antwoord. In bariton zong hij haast: ‘Uh, moet jij ook naar Bloemendaal? Ik heb daar een afspraak, maar ik ken hier verder niemand, dus, uh, misschien wilde je na mijn afspraak ergens wat drinken ofzo?’. Hij krabte opvallend vaak aan zijn linkerschouder en zijn houding werd met de seconde onzekerder, maar vond die zekerheid plots weer terug: ‘Je bent me toch een cola schuldig.’

Nu verdwaasd en trillend stond ik in de aangename middagzon; Stamelend begon ik te ratelen: ‘Ja, uh, mijn naam is Diona, ik, uh, ga nu voor het eerst naar Bloe-’. Met een vooruitgestoken hand onderbrak de brede man mij: ‘How rude of me, Wilson is de naam, America mijn afkomst.’.

Ik vervolgde me zelf: ‘Juist ja, Wilson uit America,’ ik zuchtte, ‘moet je horen, ik ga nu voor het eerst naar Bloemendaal, dus ik weet niet of je ongelofelijk veel aan me hebt.’ Ik ademde scherp in. ‘Misschien kunnen we samen wel zoeken naar een leuk café als we daar aankomen?’.

Een brede lach verscheen op Wilsons gezicht terwijl hij nog steeds in zijn handen stond te wrijven. Samen stonden we daar nog een minuut of tien te wachten op de bus, al trilled en wrijvend. Hij in een gloednieuwe houwtje touwtje en ik in mijn felrode flanneljas; we leken wel een oud-britse komedie samen. Of, als het aan Wilson lag, een romkom. Toen de groene connexxion bus eenmaal aangekomen was voelde het als een aflossing. Wilson was een (nog) ongewilde complicatie in mijn nieuwe bestaan. Ik knikte de buschauffeur gedag toen ik instapte, en ging expres in het stoeltje helemaal vooraan zitten. Er zaten drie families in de bus, allen met luidruchtige en onopgevoede kinderen. Een Één-persoonstoeltje; geen plaats voor Wilson. Hij keek me vanuit de tweezitter links van me verwachtingsvol aan en wees met gespierde vinger naar de stoel naast hem. Ik negeerde hem en staarde weer uit het raam. Ik dacht aan mijn telefoon, hoeveel gemiste oproepen ik onderhand wel niet had van Erik; hoeveel rioolgedaantes hem wel niet teisterden nu. Wilson legde zijn brede hand op mijn tengere schouder. "Please, mooi meisje, kom met mij zitten.". Met een gemaakt gewillige glimlach ging ik naast hem zitten. Ik zat dwars tegenover de uitgang. Dit wordt een lange busrit.

Wilson zat met een koptelefoon op, mee te neuriën met een liedje dat ik niet kende:

"Don't know where we're going, baby
I s'pose it depends
But even if we're all far apart
We can all come back and all be fine
We'll be able to be together again

Be together again
Be together again
Be together again
...
Everybody will be together again!"

Ik schimpte; ja vast, teruggaan naar wie ik was. Deze bus bracht mij niet alleen naar Bloemendaal, maar ook naar mezelf. Ik wist dat ik in Bloemendaal mezelf zou vinden. Plotseling was ik erg moe. De syncopische schokken van de bus wiegde me ruw heen en weer. Mijn oogleden werden zwaar en ik voelde een hand mij begeleiden naar een zachte schouder; ik dutte in.

Toen ik wakker werd was het al aan het schemeren buiten en was Wilson druk in de weer met de buschaffeur. Ik veegde het kwijl van m'n mondhoeken en sprong verschrokken overeind. De vette en beslagen ruit verraadde Wilson's schoonheidsslaapje. Ik keek naar Wilsons profiel, rood van het schuren van mijn haar.

"Hullie motten nu echt opsódemieteren uit mijn bus, jongelui!" Hij stotterde en verslikte zich in zijn frustratie. Met zijn armen over elkaar stond hij bij de openstaande deuren. Bedeesd stapte ik voor Wilson de deur uit, die nog spottend vertelde dat hij nog nooit zo'n fijne slaapplek had gehad. "Ik heb nu die afspraak, ik bel je wel als ik klaar ben." opnieuw die verwachtingsvolle blik. Ik deed alsof ik grabbelde in m'n tas tot ik me plots een smoes bedacht: ''ik heb hem gister stuk laten vallen..." Way to go Dione.

In zijn ogen glinsterde de ster des wantrouwen, maar Wilson zei nonchalant altijd: "it's okay, ik ontmoet jou over twee uur weer hier, goed?".

"Deal." Wilson liep zelfvoldaan langs de boulevard. Ik stelde mijn horlogestopwatch op 7 kwartier vanaf nu.

Eindelijk had ik de kans om het strand te voelen, alleen. Met grote passen liep ik de duinen op. De lucht van kibbeling en zee vulde mijn neus en voelde scherp, alsof ze in opwinding de keukendeur opendeden. Ik deed mijn gympen uit en gooide ze ergens neer onder een rode prullenbak. Het zand onder mijn voeten was koud; er liep een rilling over mijn rug. Hier en daar wandelden mensen over het strand. Verscheidende sportsurfers en hobby-vliegeraars vulden de huidkleurige stranden. Het duingras was bedekt in opgestuifd zand, dat zich na een lange reis besloot te rusten in mijn ogen. Modderige tranen ontsnapte aan mijn gezicht.

Met gebalde vuisten paste ik druk over het duinpad, op zoek naar een plek om te schuilen. In de verte zag ik een klein, houten krot staan; Een schuurtje bedekt met plastic golfplaten:

I-de-aal!

Het hutje zag er verlaten maar weerbestendig uit. Helaas zat het op slot. Ik was benieuwd tot over mijn oren naar wat er in dit schuurtje lag. Ik hoopte op iets wat ik nog niet kon tasten. De wind woei een nare zoete lucht mijn richting uit, als honinggas. De fabrieken van Corso; zelfs mijn gedachten klonken bij die naam als minachtend. Eenmaal bij het krot voelde ik me opgelucht, en terwijl ik onder het luwe afdakje van het schuurtje door m'n knieën zakte van uitputting dacht ik nog een keer aan Erik, voordat ik in een diepe maar onrustige slaap viel.

Ziltzoete WindWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu