Kapittel I

225 13 9
                                    

KAPITTEL I

Het is koud. Een woensdagmiddag geloof ik, ergens in het midden van november. Niet dat het veel uitmaakt. Elke dag is hetzelfde. Om de muiterij in de zuidelijke gewesten te sussen, werden er door de rectie nog strengere reglementen opgelegd en bij schending van deze reglementen, strengere straffen. Met als gevolg een Derde Wereldoorlog die catastrofaal was voor zo'n tweederde van de bevolking. Door het gebruik van gifgassen, is de lucht inmiddels zo vervuild dat wij hier ziek van worden en nog maar een jaartje of 40 oud worden. 50 misschien, als je echt een oude sok wordt. Dus nu zijn we nog maar met een klein clubje over.

Daarom loop ik nu in mijn afgetrapte kloffie, in mijn eentje door de verlaten straten van Westwoodland, op zoek naar wat te eten voor vanavond, zoals ik eigenlijk iedere dag doe. In de eerste maanden na de oorlog was het gemakkelijk geweest. Omdat er niemand meer de deur uitging, had ik zo ongeveer mijn eigen privé supermarkt. Een paar maanden later waren alle schappen leeggeplunderd. Ondanks dat vind ik het toch fijn om tussen de lege schappen door te lopen. Het bevestigd mijn vermoeden dat er meer zijn zoals ik. Ik kwam erachter dat ik ben zoals ik ben toen ik een jaar of zeventien was. Terwijl ik tussen de schappen tuur, in de hoop een achter gebleven blik houdbaar voedsel te vinden – ik denk dat het me niet wat had kunnen schelen als het blik al lang en breed over datum was geweest – duw ik het lege, piepende winkelwagentje voor mij uit. Natuurlijk wist ik dat er niets meer te halen viel. Het is gewoon fijn om met het wagentje door de leeggeplunderde supermarkt te rijden alsof er niets aan de hand is. Maar goed, ik was dus een jaar of zeventien. Ik weet eigenlijk niet eens hoe ik er achter ben gekomen. Het is niet dat je je ineens anders voelt of zo. Terwijl ik de bocht omga, naar wat zo te zien altijd het wasmiddelenpad was geweest, maken de kleine wieltjes een scherend, piepend geluid. Bijna oorverdovend in de stille, verlaten supermarkt. Door de recties van alle vier de gewesten worden we vervolgkinderen genoemd. Ik ben vervolgkind 3471. Alle vervolgkinderen hebben een nummer, dat is tevens je naam. Wat in mijn ogen betekent dat ik het 3471ste vervolgkind ben dat is ontdekt. Tenminste in de ogen en oren van de overheden dan. Alsof je een beest bent, eerst vetgemest en dat nu klaar is om afgemaakt te worden. Mijn echte naam, die ik zo’n eenentwintig jaar geleden van mijn ouders kreeg, is natuurlijk nog altijd gewoon Alrowira. Geen overheid van welk gewest dan ook, veranderd dat. Ik kijk naar het lege wasmiddelenschap. Dan sluit ik mijn ogen en probeer mij de producten te verbeelden. Wasmiddel voor de witte was en de bonte was met lavendel geur – ik ben altijd gek geweest op die geur – en wasverzachter en naast de wasmiddelen, handzeep in allerlei verschillende geuren en kleuren. Elke dag flik ik ditzelfde trucje en elke keer weer ben ik teleurgesteld als ik mijn ogen weer open doe. Ik denk er niet te lang over na en loop door naar het einde van het gangpad. Het is nu ongeveer vier jaar geleden dat ik er achter kwam dat ik tot de vervolgkinderen behoor. Althans, dat denk ik. Je zult nooit exact weten vanaf wanneer je een vervolgkind bent. Op een gegeven moment merk je gewoon dat je lichaam niet meer ouder wordt. Ik ben geboren op een warme zomerdag, de derde dag van de maand juni in 2171, en als ik uit zou gaan van mijn levensjaren zou dat betekenen dat ik nu precies eenentwintig jaar oud ben. Maar voor de buitenwereld zie ik er waarschijnlijk niet ouder uit dan een jaar of zeventien. Dat is het enige wat er over ons bekend is. Als je al in het bezit bent van het virus, dan zal het zich voor je achttiende activeren. Vervolgkinderen worden dan ook nooit ouder dan achttien jaar. Ik heb wel eens verhalen gehoord over het allereerste vervolgkind dat werd ontdekt. Volgens de verhalen zou dat al decennia geleden moeten zijn geweest. Nog ver voor de oorlog. Er wordt gezegd dat dat de persoon in kwestie een groeiachterstand of groeistoornis had of zoiets. Wat eigenlijk best logisch klinkt. Ik vraag mij eigenlijk af of diegene nog leeft. Er zijn vervolgkinderen van negen, tien en elf jaar, en de zogenaamde “volwassen kinderen” van zestien, zeventien en achttien. We worden daarom ook wel eens de eeuwige kinderen genoemd of de kinderen die nooit opgroeien. Ik schrik op uit mijn gedachtewereld door het geluid van botsend metaal dat door de lege supermarkt galmt. Geschrokken kijk ik achterom. Wat had ik verwacht? Een vakkenvuller die het wasmiddel met lavendelgeur komt aanvullen? Natuurlijk is er niemand. Ik duw het winkelwagentje weer voor me uit als opnieuw het geluid van botsend metaal door de ruimte schreeuwt. Voor het versleten wieltje, ligt een groot blik met een bruin etiket dat er half is afgescheurd. Er is nog net genoeg van het etiket blijven plakken om duidelijk te maken wat er in zit. Bruine bonen, denk ik bijna juichend. Maar hoe heb ik dit gigantische blik al die keren over het hoofd gezien? Ik denk er niet lang over na. We hebben vanavond in ieder geval te eten, meer hoef ik niet te weten.

De vervolgkinderen van WestWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu