KAPITTEL III
‘Wat was dat…dat… ding,’ vraag ik terwijl ik strompelend achter hem aan loop. Ik struikel half over één van de drempels en daarna verstap ik mij ook nog eens op het afstapje voor de deur. Om te voorkomen dat ik vol op mijn plaat ga, vangt het meisje dat mij eerder had gelopen met aankleden, me op. Zo snel mogelijk hijs ik mijzelf, een beetje klunzig weliswaar, weer op mijn eigen benen. Na door al dat gedoe zijn ze gewoon nog een beetje wiebelig, denk ik. Ik kijk de jongen vragend aan. Maar blijkbaar interesseer ik hem totaal niet, want hij is veel te druk in de weer met iets anders. Wat kan ik niet precies zien.
‘Nou,’ dring ik aan.
Dan kijkt de jongen op van waar hij mee bezig was en kijkt me gekweld aan.
‘Wat?’
‘Je bedoeld dat ding dat je bijna had vermoordt als wij er niet hadden geweest?,’ vraagt hij nonchalant terwijl hij zich weer verdiept in waar hij ook mee bezig mocht zijn.
Ik zeg niets en kijk hem alleen maar vragend aan. Ik voel me beledigd. Alsof ik niets gedaan heb of zo. Alsof ik niet ik weet niet hoe lang oog in oog met hem heb gestaan. Hoe lang ik hem wel niet heb weten af te weren terwijl het uitzicht kansloos leek en ik dacht dat ik doodging. Ik had ook net zo goed meteen op kunnen geven.
‘Ja, die ja,’ zeg ik beledigd.
Vanuit zijn ooghoek kijkt hij mij aan, dat zie ik.
Ik weet niet waarom. Maar ineens durf ik hem niet meer aan te kijken. Ik kijk naar de grond. Naar mijn versleten schoenen waarvan de zolen aan de voorkant loslaten.
‘Dat ding…, is gewoon een hond.’
In eerste instantie dringt het niet tot me door wat hij zegt. En dan ineens komen de vragen.
‘Een hond?’
‘Ja, je weet wel. Zo’n beest op vier poten met een staart,’ zegt de jongen, waarvan ik nog steeds zijn naam niet weet, alsof ik een klein kind ben.
‘Ja. M-maar… wa… wat is er met hem gebeurt?’
De jongen kijkt weer op van zijn bezigheid en kijkt me aan alsof hij niet kan geloven dat ik dat zojuist vroeg.
Ik voel me misselijk en mijn knieën knikken. Ik grijp het meisje naast me, dat al eerder als steunpilaar fungeerde, bij haar arm en laat mij dan op het stoepje zakken waar ik mij eerder door verstapte. Ik leg mijn hoofd in mijn handen en adem diep in.
‘Gaat het wel,’ vraagt het meisje ongerust.
Ik knik en gebaar met mijn hand dat ze me met rust moeten laten. Een tijdje zit ik daar maar in mijn eentje. Dan komt de jongen, zonder naam, naast me zitten.
‘Alles oké,’ vraagt hij. Ik dacht enigszins een beetje bezorgdheid in zijn stem te herkennen.
‘Ja, prima,’ antwoord ik kort zonder hem aan te kijken.
Ik hoor de jongen zuchten. ‘Dat ding was een gemuteerde hond. Waarschijnlijk vroeger als huisdier gehouden, maar later de deur uitgetrapt omdat zijn baasjes waarschijnlijk al veel te weinig te eten hadden en niet ook nog eens zijn bek konden vullen.’
‘M-maar…’ stamel ik weer.
‘Je hebt toch zeker wel gemerkt dat het buiten een zekere invloed heeft op alles wat nog leeft,’ gaat hij ongestoord verder.
Ik knik verdwaasd.
‘We wilden hem in de val lokken. Maar als ik had geweten dat er iemand binnen was, hadden we dat natuurlijk nooit gedaan.’
JE LEEST
De vervolgkinderen van West
FantasiZo’n vier jaar geleden kwam ik erachter dat ik ben zoals ik ben. Ik weet eigenlijk niet eens hoe ik er achter ben gekomen. Het is niet dat je je ineens anders voelt of zo. Ik ben vervolgkind 3471. Ik ben geboren op een warme zomerdag, de derde dag v...