HOOFDSTUK 2: weglopen

47 5 1
                                    

Mijn vader en moeder kwamen binnen, mijn moeder met rode ogen. Ze gingen Laura zoeken, ik mocht niet mee en moest op mijn broertje letten. Ik keek mijn vader aan en hij schudden zij hoofd. Ik begon te huilen. Heel erg hard. Ik wilde de hele wereld laten weten dat ik aan het huilen was. Ik wou Laura terug. Het zou een geweldige vakantie worden maar nu is ze er niet. Ik wou even een rondje lopen en ging naar het strand. Het was heel leeg want het was lunch tijd. Er waren wat mannen maar voelde me niet veilig bij hun. Ik dacht na. Waar kon Laura zijn? ik liep naar huis waar mijn moeder met de politie stond te praten en mijn vader thee zette. Hij zei dat ze aan het vragen zijn naar hoe zij eruit zou zien. Ik vertelde dat ik terug naar huis wou, maar ik wou ook blijven om Laura te zoeken. Ik wilde wat doen, niet zoals in mijn droom. Mijn vader zei dat ik niets kon doen en dat we het werk aan de politie moesten overlaten. Ik dacht aan mijn droom. Het was mijn schuld. Ik moest er niet over dromen. Ik moest Laura niet alleen beneden laten slapen. Ik had het kunnen weten! Ik rende naar boven en pakte een plastic tasje. Daar stopte ik kleding in, wat geld dat ik had gespaard, een flesje water en wat kleding van Laura. Ik liep naar beneden en ging naar buiten ik rende naar alle winkeltjes en ging overal naar binnen. Ik vroeg aan iedereen met mijn kleine beetje Frans of ze Laura hadden gezien. Ik rende het hele strand af en ging door een dorpje heen. Aan het eind van het dorpje stond een groot gebouw. Het stond leeg en was waarschijnlijk een oud flatgebouw. Ik klom over de hekken en ging naar binnen. Ik riep Laura zo hard dat ze het op de bovenste verdieping wel moesten horen. Niemand gaf antwoord. Opeens hoorde ik geschreeuw achter me. Een man kwam naar me toe rennen en gebaarde dat ik weg moest ik rende weg. Het hek over, het dorpje door. Bij de laatste winkeltjes wou ik het strand op rennen maar er was geen strand. Ik zat aan de andere kant van het dorpje. Ik zag een bus rijden en stak mijn hand uit. De bus stopte en ik stapte in. Toen ik op een plek wou gaan zitten kwam er een man naar mij toen. Hij vroeg om een kaartje. Zonder na te denken pakte ik mijn geld en legde twee muntjes in zijn hand. Hij keek me aan en schudde zijn hoofd. Ik legde er nog twee muntjes bij en de man liep weg. Ik had nog maar drie muntjes. Na een tijdje stopte de bus en ik stapte uit. Ik stond bij een station. Overal waren mensen. Sommige met koffers en andere met het gezin. Ik keek naar een bord waar alle treinen die reden opstonden. Ik snapte er niks van. Ik rende achter een gehaaste man aan die een trein in sprong. Ik sprong erachteraan en ging naast dezelfde man zitten. Ik keek om me heen het was erg druk. Ik zag dat achter me een toilethokje was. Ik had geen kaartje dus moest hopen dat er niemand kwam. Opeens voelde ik weer een traan. Mijn ouders zouden erg ongerust zijn. ik voelde in mijn zak. Ik was mijn telefoon vergeten.. opeens zag ik de conducteur. Ik schrok me rot. De man naast mij keek me geschrokken aan. Ik stond op en rende naar het wc hokje. Ik kon nergens zitten want overal was het vies. Ik hoorde een fluitje en voelde dat de bus was gestopt. Ik deed de deur een stukje open om te kijken of er iemand was. Een massa van mensen stond voor me. Ik liep uit het hokje. De deuren gingen open en ik sprong uit de trein. Ik botste tegen een vrouw met een koffer en mijn shirt bleef haken, en scheurde. De vrouw wou me helpen maar ik rende weg. Ik wou naar Laura. Ik wist niet eens waar ik was maar ik had het gevoel dat het goed was. Ik rende het station uit. Toen ik een bankje zag, ging ik er even op zitten. Ik hoorde opeens mensen in het Nederlands praten. Ik keek me om en liep naar hun toe. Ik vroeg waar ik was. Ik was ergens in een stadje 10 kilometer van het plaatsje waar we zaten. Ik kon niet terug. Ik wist niet waar ik heen moest en het begon al avond te worden. Uiteindelijk sprong ik toch weer in de trein, ik kon niks anders. Waarom zou Laura hier zitten? 10 kilometer van het plaatsje waar wij zaten: nooit! Na een keer een rondje rijden kwam ik weer aan op het station waar ik voor het laatst in de trein was gestapt, ik was een rondje gereden.. ik sprong nog een keer in de trein, zonder kaartje. na een tijd goed opletten herkende ik het weer. Dit waas het goede stadje! Nu alleen Laura nog. Ik begon weer te huilen. Elke keer als ik aan Laura dacht. Na een tijd had ik het huisje weer gevonden. Mijn ouders zaten binnen. Toen ik binnenkwam omhelsden ze me. Ik snapte het niet. Mijn vader zei dat ze dachten dat ik ook was vermist net als Laura. Toen ik dat hoorde verstijfde ik. Laura is vermist. Ze was nergens gevonden. Mijn vader zei ook dat we naar huis zouden gaan en dat de politie hier verder ging zoeken. We zouden de volgende dag weg gaan. Ik wou heel graag gaan slapen, geen gedachte en ik was dood moe. In bed kon ik nergens anders aan denken dan dat Laura 24 uur geleden nog naast me lag. Ik begon te huilen. Alweer. Ik wou niet weg voordat Laura gevonden werd. Ik moest Laura zoeken. De eerste keer was al mislukt, maar dat betekende niet dat de tweede keer ook zou mislukken. Ik dacht alleen maar aan Laura. Ik dacht aan of het mijn schuld was. Ik wou mezelf wel voor mijn kop slaan. Ik bedacht een plan om Laura weer te zoeken. Het grootste probleem was alleen dat we de volgende dag al weg zouden gaan. Mijn hoofd was leeg, totdat ik dacht aan wat Laura zou doen. Laura zou onmiddellijk uit het raam klimmen en elk straatje doorzoeken.

MISSING.Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu