2.

5 1 3
                                    

Om de hoek klinkt een luid geschreeuw, gevolgd door een tranendal. Ik ga van mijn bankje af en ren naar de kreet. Alle kinderen staan bedwelmd naar de muur te staren. In het midden van de halve kring zit een klein meisje te huilen en te schreeuwen naar de zijkant van het gebouw. Anne is haar naam. Haar broek is vervuild door alle natte houtsnippers in de speeltuin. Ik volg de blikken van de jeugdigen. Aan de muur hangt een A4'tje met een telefoonnummer erop. Dat doet haar niet zoveel schrik, het is vooral de foto die erbij hangt. Was het maar de kat die vermist was, nee het was haar moeder die vermist was. Een bleek gezicht waarvan de aderen eronder duidelijk zichtbaar waren. Ze had vier openingen: haar mond, haar twee neusgaten en een gat in haar voorhoofd. Uit het gat kwam een stroom bloed die via de zijkant van haar gezicht afliep.

Anne begint opnieuw te schreeuwen en loopt naar de afbeelding. Ze slaat hard op de gelaatstrekken, waarna ze de pijn van haar hand eraf schudt. Ik zou de foto aan flarden scheuren, wegrennen. Als ik het nooit gezien heb, dan heeft het ook nooit bestaan. Ze kan niet ontsnappen door de jammerende kinderen. Ze had hier niet mogen zijn, ik had het haar nog verteld. Zou ik dat zeggen? Zou ik haar verder de grond instampen? De speeltuin ligt in een soort van hof. De woontorens vormen samen een binnenpleintje met uitgangen aan hun zijden. Wanneer je recht voor de doorgang gaat staan, dan kun je de openbare weg aanschouwen. Dat maakt je een potentiële prooi. Je hoeft alleen maar te wachten op de predator. Het huisje en de duikelrekken zijn je burcht. Precies om die reden dat je ook geen plaatje wordt.

Ik ga achter haar staan en leg een hand op haar schouder. Ik beveel de anderen om naar binnen te gaan. In zo'n woontoren ligt een geïmproviseerde school voor deze kinderen. Ik zeg niets en zij ook niet. Ze pakt mijn hand vast en wendt haar blik naar de mijne. Haar ogen zwemmen in een zee. Ze overstroomt en de traan verandert halverwege haar wang in een kristal die alle lichtstralen weerkaatst. Daarna versmelt deze terug naar zijn oorspronkelijke vorm. Vervolgens verdwijnt de druppel in de oceaan onder haar.

Ik ga naar de foto en verscheur hem. Alle stukjes vallen op de vochtige houtsnippers. Ik kijk naar Anne en ze verandert de houtsnippers tot doordrenkte boomsplinters. Ik maak aanstalten om hier weg te gaan alsof ik het nooit heb gezien.

Binnenin valt het pleisterwerk van de vergeelde muren. Aan de voorwand van het lokaal hangt een inklapbaar krijtbord met kindertekeningen. De sommen en dicteezinnen staan altijd aan de achterkant van het schrijfplateau. Wanneer de hel voorbij is, draai ik simpel de kleppen om tot een sprookjeswereld. Van mij mogen ze nooit zo hard praten, maar overdrijven is ook een vak. Ik hoorde Bradley constant vanuit de achterhoede van het lokaal fluisteren over zijn collectie verzamelkaarten. Hij lijkt ze wel kwijt te zijn. Ook Sophie is haar speelgoed verloren. Nu aan de lessen beginnen en doen alsof er niks aan de hand was, zou gek zijn toch? Wat hebben zij er überhaupt mee te maken? Ze hebben Annes moeder nooit gezien, behalve op een foto van een poosje geleden. Ik heb Annes moeder nooit gezien, hoe moet ik haar verdriet dan delen? Waarom blijf ik wel drijven in die oceaan? Toen ik achter haar stond probeerde ik het echt! Ik kon de kristallen niet samenvoegen tot een kroonluchter, wat ik trachtte te doen. Ik ben harteloos, tenminste mijn hart klopt alleen voor mijzelf.

Anne komt vanaf buiten het lokaal binnen. Ze blijft in de deuropening staan met hetzelfde gezicht van afgelopen tijd, haar mond op slot. Ik kan niet zo meedogenloos blijven. Ik kan niet blijven toekijken. Ik loop naar haar toe en zeg tegen de klas dat ze verder mogen gaan met tekeningen maken op het bord. Ik neem haar mee aan haar arm en begeleid haar naar een tafel achterin de klas. Terwijl ik tegenover haar zit, is de sleutel voor haar mond kwijt. Ze haalt uit haar jaszak doorweekte stukjes papier. Wat heb jij zojuist gedaan? Spookt in haar hoofd rond. Wat bezielde je? Welk rationeel deel van jouw lichaam had dit kunnen doen? Het is een biedwedstrijd. Ik leg een telefoon als tegenbod klaar. Zij wijst terug naar de snippers. Ik open de telefoon en zet hem op de mogelijkheid om te bellen. Ze schudt nee. Ik knik ja. Ze heeft geen vertrouwen in mij. Al mijn acties doen er niets meer toe.

Ik wil het vertrouwen afdwingen. Ik pak de papiertjes die plakken aan mijn vingers en waarvan de inkt zich verspreid heeft over de velletjes. Als een puzzel leg ik de stukjes bij elkaar, waaruit een cijferreeks ontstaat van tien getallen. Ik kijk naar de cijfers en vervolgens naar haar. Ze schudt wederom nee.

'Je hoeft niet op te nemen, dat doe ik wel voor je', zeg ik. Ze schudt nee.

Alles of niets. Het goedmaken of totaal je respect verloren zijn. De telefoon gaat een keer over, twee keer, drie keer, vier keer, vijf keer en verbinding verbroken. Op dit tijdstip weet je het maar nooit of er een connectie kan worden gevormd. Een paar hobbyisten ergens in deze stad onderhouden een telefoonmast samen met anderen uit andere steden. Ze hebben samen een netwerk dat er al uit klapt bij hoogstens drie telefoontjes tegelijkertijd.

Ik ben er eens een keer geweest, per ongeluk dan. Uit een oud transformatorhuisje kwam geratel en gezoem. Het gebouw stond verborgen tussen de bomen en struiken naast een weg. Op de muren was graffiti gespoten. Ik deed de groene deur open met een geel bliskemschichticoon erop. Het gezoem werd harder alsof er een bijennest zich huisvestte. In de kleine kamer sprongen ledlampjes aan en uit. Overal op de grond lagen kabels verstrengeld in elkaar. Ik liep naar het bureautje midden in de ruimte. Ik pakte een map vol met losse bladeren. Bovenaan elk A4-tje stond een locatie en een instructie. Ze waren gevuld met onbegrijpelijke afkortingen. In het laatje van de tafel lagen een tang en stukjes afgeknipte draad. Ik wist al snel dat ik hier niks interessants had te doen en verliet het huisje weer, waarbij ik de deur achter me sloot. De volgende dag kwam ik terug bij een andere plek. Precies dezelfde plaats als gisteren, te herkennen aan de putten in de stoeprand, maar leeggeroofd en afgebrand. Ik wilde bellen, maar ik kon het niet.

De telefoon gaat over, een keer, twee keer, drie keer, vier keer, vijf keer: 'Goedendag, het nummer is niet in gebruik.'

Ik ben alles kwijt. Ik heb de biedwedstrijd verloren. Ze stapt op, gaat naar het bord en tekent met de klasgenoten mee.

Aan het einde van de dag, ze hebben alleen maar getekend, stuur ik ze naar huis. In het leeggelopen lokaal staan alle stoelen kriskras door elkaar en achterin liggen de papiertjes op tafel. Ik verscheur ze in sneeuwvlokken, verzamel ze en loop weg, wat je bijna rennen kunt noemen.

Als ik een foto aan jou laat zien, dan zou je me niet herkennen. Hoe gedetailleerd ik mezelf ook beschrijf, je kunt niet de afstand tussen mijn ogen inschatten, hoe de haren over mijn linkerslaap vallen of hoever ik mijn mondhoeken kan trekken tijdens het lachen. Met hoeveel graden mijn neuspunt terug omhoog loopt, zal gissen blijven. Op basis van wat ik allemaal aan je schrijf, zal je geen plaatje kunnen vormen, hoogstens een goed lijkende tekening. Alles dat ik naar jou schrijf, is geen aanleiding tot een juiste bepaling van de grootte van mijn hoofd. Misschien denk ik wel veel en is er veel ruimte nodig, toch kan het ook zijn dat ik overstroom van de gedachten, dat de ruimte op is en het daarom weghaal en naar jou toe breng. Ook zullen mijn traanbuizen niet ineens dikker zijn naar aanleiding van de vele tranendallen. Een ding in het verleden geeft geen garantie voor de toekomst. En zo is het ook met dingen beleven en zien. Degene die je voor je had jaren geleden, blijkt in het echt anders te zijn. Het kan ook zijn dat je het niet wilt toegeven. Het plaatje klopte wel, je verwachtte het simpelweg niet en daarom ervan afstapte, ervan wegrende. Of hoopte je, als ik je de volgende dag terug zag, dat het dan mooier was, dat er een ander persoon stond?

Zijn nachtmerries ook dromen?Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu