1.1

65 11 5
                                    

Hoeveel zandkorrels zouden hier wel niet liggen? Zachtjes laat ik het zand door mijn vingers glijden. Laat staan op de hele wereld? Ik zit op het strand. Op mijn vaste plek op een rots, die zo hoog is dat mijn bungelende voeten nog net het water raken. Af en toe komt er een vis langs die snel met een boog om mijn voeten heen zwemt. Het water voelt koud aan. De zomer is nog maar net begonnen dus veel zon hebben we nog niet gehad. Ik trek mijn knieën op zodat mijn voeten op de rots kunnen steunen. Met een zucht sla ik mijn armen om mijn knieën. Ik zit hier altijd als ik moet nadenken. Als mijn hoofd weer eens te vol zit. Te vol met dingen die ik niet begrijp. Eigenlijk heb ik best een makkelijk leven. Ik volg een vast patroon van slapen, eten en naar school gaan. Maar sinds dit jaar is het anders. Dit jaar ben ik alleen.

Het is hier stil. In al die maanden ben ik hier nog nooit iemand tegen gekomen en daar ben ik blij mee. Hier kan ik rustig nadenken. Over mijn vader en zijn plotselinge verdwijning. Soms kom ik hier ook ’s avonds. Dan kijk ik nog even om me heen om zeker te weten dat er niemand is. Ik wil kunnen zwemmen zonder bekeken te worden. Het is heerlijk om in het licht van de maan in het water te dobberen. Ik drijf dan op mijn rug in het water en kijk naar de sterren. Nog iets om mij houvast te geven. De sterren zullen nooit weggaan. Mensen wel. Elke keer als ik zo in het water lig, herken ik nieuwe vormen in de sterren. Een roos of een uil. En dat terwijl de sterren nooit veranderen.

Vandaag is weer zo’n dag. Ik zit op mijn vertrouwde rots en kijk naar een school vissen die rondjes om een rots zwemmen. Ik zucht, wat hebben zij toch een makkelijk leven. Het doet me denken aan de tijd met Lilly. Zorgeloos. Ik sluit mijn ogen en laat mijn gezicht verwarmen door de zon.

Het is heerlijk weer vandaag en ik ben van plan om te gaan zwemmen. Ik zit hier al bijna de hele dag, maar ik wacht totdat het helemaal donker is voordat ik mijn kleren uittrek en het water inga. Het koude water bezorgt me meteen kippenvel, maar ik waardeer de verkoeling. Ik zwem een paar meter van de rotsen weg en draai me dan op mijn rug. Het is een heldere nacht, dus de sterren zijn goed te zien. Ik schrik op van een geluid. Het geluid komt van het strand en ik voel me meteen niet meer op mijn gemak in het open water. Ik probeer zo goed mogelijk te luisteren. Het blijft stil, dan hoor ik het weer. Het is een brekend takje. Kan gewoon een hert zijn, denk ik, die lopen hier wel vaker. Maar op de een of andere manier heb ik het gevoel dat het geen onschuldig dier is. In het zwakke maanlicht kan ik niets zien, mijn haren gaan overeind staan. Ik realiseer me dat ik hier alleen in mijn ondergoed zwem. Hopen maar dat ik niet word gezien.

Dan verschijnt hij op een rots. Het maanlicht verlicht zijn blanke huid. Hij staat daar als mysterieuze schim. Ik durf me niet te bewegen. Ik voel me sterk aangetrokken tot de jongen, ook al ken ik hem helemaal niet. Ik twijfel wat ik zal doen. Eigenlijk kan ik maar twee kanten op, de open zee op zwemmen of naar het strand toe gaan. Terwijl ik naar het strand zwem, neemt de jongen plaats op de rand van een rots. Zijn blik volgt elke slag die ik maak. Nadat ik de rots ben opgeklommen trek ik bibberend mijn kleren aan, die meteen doorweekt zijn. Ik kijk de jongen recht in zijn felblauwe ogen. Hij glimlacht. ‘Hey,’ zegt hij. Hij heeft een warme stem die me meteen op mijn gemak brengt. ‘Hey,’ zeg ik en ik besluit meteen de stoute schoenen aan te trekken. ‘Wie ben je?’ vraag ik. Hij richt zijn blik weer op de zee. ‘Ga zitten,’ zegt hij, alsof dit zijn terrein is. Ik aarzel, maar ga toch zitten op een rots schuin tegenover hem. De rots is lang niet zo warm meer en maakt dat ik alleen maar erger ga rillen. Hij kijkt naar me en zijn ogen verzachten. ‘Je hebt het koud, hier neem mijn trui.’ Hij staat al op om zijn trui uit te trekken. ‘Nee, hoeft niet,’ antwoord ik bibberend. Hij fronst zijn wenkbrauwen en gaat weer zitten. Er volgt een stilte die wordt onderbroken door het geluid van mijn klapperende tanden. De jongen staat op en zonder het nog te vragen slaat hij de trui om me heen. Hij ruikt naar de zoute zee. De geur is vertrouwd.

‘Dankjewel,’ breng ik uit. Hij glimlacht alleen maar en gaat dan weer zitten. Nu ik niet al mijn kracht nodig heb om me warm te houden kijk ik hem aan. ‘Dus, wie ben je?’ vraag ik, nog steeds een beetje bibberend. Nu antwoordt hij wel. ‘Ik ben Flynn en ik woon in het bos.’ Hij stopt even om mijn reactie te peilen, maar ik wacht tot hij verder gaat. ‘Ik weet wie jij bent. Ik bekijk je al een aantal maanden.’ Nu valt mijn mond open. Hij heeft wat? Dat betekent dat ik hier nooit alleen ben geweest? Ik haal diep adem en ga rechtop zitten. ‘Maar, hoe kan het dat ik je nooit heb opgemerkt?’ vraag ik. Ik richt mijn ogen weer op hem. Als hij mij met zijn mooie ogen niet zo vriendelijk had aangekeken, dan was ik al lang weggerend. Ik hoor nu bang te zijn voor deze mysterieuze stalker. Ik hoor zo snel mogelijk naar huis te gaan om de politie te bellen. Maar ik blijf zitten. Flynn kijkt me onderzoekend aan. ‘Zoals ik al zei woon ik in het bos. Vanuit mijn huisje kan ik perfect het strand zien, maar vanaf het strand kan je niet mijn huisje zien.’ Ik tuur naar het bos, maar ik kan alleen maar bomen van het zwarte duister onderscheiden. ‘Het strand was altijd leeg,’ gaat Flynn verder, ‘maar sinds vorig jaar veranderde er iets. Jij kwam steeds vaker hier naartoe. De eerste paar keer dacht ik dat je hier gewoon langs kwam wandelen. Ik dacht dat je daarna nooit meer zou komen en dat het strand weer zo leeg zou worden als altijd. Maar integendeel, je kwam steeds vaker, je bleef steeds langer. Eerst voelde het alsof er iemand inbrak op mijn kleine privéplekje. Maar later vond ik het alleen maar leuk. Ik had me daarvoor vaak zo alleen gevoeld.’ Ik draai mijn hoofd weg van het bos en onderzoek Flynns gezicht. Hij kijkt naar de grond en het lijkt wel alsof hij bloost. ‘Waarom ben je nooit naar me toe gekomen?’ fluister ik. ‘Ik durfde niet. Je leek altijd zo verdrietig als je hier aankwam. Maar tegelijkertijd leek deze plek je op te vrolijken. Ik was bang om dat te verstoren.’ Hier weet ik niks op te zeggen. Ik heb Flynn nog nooit gesproken, maar hij lijkt me beter te begrijpen dan iemand ooit gedaan heeft. Voordat ik iets kan antwoorden klinkt een luid geroffel door de lucht. Ik kijk omhoog en zie dat de heldere lucht plaats heeft gemaakt voor donkere wolken die door een flits fel verlicht worden. Het begint langzaam te regenen. Eerst zijn het nog kleine druppels, maar al snel valt het met bakken uit de hemel. ‘Kom op!’ zegt Flynn. Hij pakt mijn hand en trekt me mee richting het bos. Ik volg hem, terwijl hij zigzagt langs struiken en springt over takken. Ik heb geen idee waar we heen gaan, maar opeens stopt Flynn voor een groepje bomen. Hij draait zich naar me om. ‘We zijn er,’ zegt hij. Ik kijk hem vragend aan. Hij zei toch dat hij een huisje heeft? Dan volg ik zijn blik naar boven. Bijna bij de toppen van het groepje bomen, steunend op een aantal dikke takken, staat een prachtige boomhut. Het is gebouwd van ruwe planken hout en bedekt met bladeren waardoor het bijna niet te zien is. Het huisje heeft zelfs een klein balkonnetje en een aantal kleine raampjes. ‘Wauw,’ breng ik uit. Flynn grijnst als hij mijn blik ziet. ‘Kom, laten we snel naar boven gaan voordat we helemaal doorweekt raken,’ zegt hij. Ik ga op zoek naar iets wat op een trap lijkt, maar als ik dat niet kan vinden kijk ik Flynn vragend aan. ‘Wat?’ vraagt hij ‘Je denkt toch niet dat ik een hele trap heb gemaakt?’ Hij lacht en loopt naar de dikste boom. Dan begint hij te klimmen. Behendig trekt hij zich op aan een tak en zoekt naar een plaats voor zijn voeten. Binnen tien seconden staat hij bovenop zijn balkon. Ik sta nog steeds met mijn mond open als hij roept. ‘Kom je nog?’ Ik haal diep adem en begin te klimmen. Ik heb wel drie momenten waarop ik bijna val en me krampachtig vastgrijp aan een tak, maar uiteindelijk kom ik hijgend boven. Ik plof neer op het ruwe hout en probeer weer op adem te komen. Als ik omhoog kijk zie ik dat Flynn moeite moet doen om zijn lach in te houden.

Een half uur en twee koppen thee later zitten we tegenover elkaar aan wat zijn eettafeltje moet voorstellen. Ik sta nog steeds versteld van hoe compleet zijn huisje is. Hij heeft zelfs een klein keukentje waarin hij kan koken op een zelfgemaakt vuurtje. Het huisje is niet groot, het bestaat uit één kamer met een bed, een tafel en een keukentje. Flynn vertelt dat hij hier al twee jaar woont. Hij heeft dit huisje samen met zijn broer gebouwd. Nadat zijn broer overleed is Flynn hier ingetrokken. Hij had niks anders. Ik merk dat Flynn er moeite mee heeft om over zijn broer te praten, dus ik verander snel van onderwerp. Ik vraag hem hoe hij aan zijn eten komt en hij vertelt vrolijk dat hij eens in de zo veel tijd gaat vissen. Ook zet hij soms vallen waarin hij konijnen en eekhoorns vangt. Zijn maaltijden bestaan voor de rest uit verse vruchten en planten uit het bos. Ik moet eerlijk toegeven dat Flynn er super uitziet. Nergens is een spoor van ondervoeding of iets anders te zien. Dan vraagt Flynn of ik hem over mijn leven wil vertellen. Ik twijfel, maar besluit om hem maar meteen alles te vertellen. Ik begin bij het moment dat mijn vader er met iemand anders vandoor ging. Flynn luistert met volledige aandacht naar mijn verhaal en hij onderbreekt me niet één keer. Zijn blauwe ogen staan zo vol met medelijden dat ik zijn blik moet vermijden om te voorkomen dat ik begin te huilen. Ik eindig mijn verhaal met het strand. Dat het de enige plek is waar ik me echt mezelf voel en dat het geraas van de golven mij kalmeert. Als ik klaar ben kijk ik Flynn weer in de ogen, bang dat hij het misschien belachelijk of raar vindt, maar het enige wat hij doet is mijn hand op tafel pakken. Hij knijpt er even in en dan glimlacht hij. Ik voel mijn hart een slag overslaan en probeer niet te blozen.

We brengen de rest van de avond nog verder pratend door en voor ik het weet is het al bijna middernacht. ‘Je kunt hier blijven slapen als je dat wilt?’ stelt Flynn voorzichtig voor. ‘Ik maak wel een extra bed klaar.’ Ik twijfel en mijn gedachten schieten naar thuis. Mijn moeder zit vast ladderzat in een of andere kroeg. Ze zal het niet eens doorhebben als ik niet thuis slaap. Ik knik en glimlach dankbaar naar hem. Flynn maakt voor zichzelf een bed klaar op de grond en zegt dat ik in zijn bed mag. Ik weiger hem uit zijn eigen bed te schoppen, maar hij staat erop dat ik een goede slaapplek heb. Uiteindelijk lig ik opgekruld onder een warme deken in zijn bed. ‘Welterusten, Vicky,’ fluistert Flynn. ‘Welterusten,’ antwoord ik. ‘En uh… Flynn? Dankjewel.’ Ik draai me met mijn gezicht naar de muur en verstop mijn hoofd onder de deken. Ik word omringd door die vertrouwde geur en al snel val ik in slaap.

Boodschappers van de liefdeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu